8,o G E E S T E L Y K E
H E T BOEK ESTHER.
P R 1 N T B L A D DV.
Daar wen witte, groene, ende hemeísUaeume {héaangzdta) gevattet aan f y n
linnene, endepiirpere banden, in zihere ringen, ende aan marmerepilaren: de
heddeñedenniarenvangoutendeziher , opeenenvhervan Por/i^?--(fteen,) ende
vanmrmer, endealbaßer, endehßelykeßeenen. Efth.I.vers.ó.
Jffueriis majcßeit en luißcr, f r aal in p'acht
(Getvigen njan zyn vorßelyke magt)
Vertocmt u deeze prent. PV^aarin dit al beßond
Maakt OTIS die wakk're Schryver hnd,
Daar zw geleerde feit, gedooft in dierbaar goud,
Die 't citraad firekte -van het Koninglyk Paleis,
Geflicht naar jmfle maat en eißh,
Vbor eeuwen, door den tyd, die niets verfihoond:
Hy's dwaas, die diiurzaamheid, uit de ydelhedeh
Hier komt te vooifchyn een Gedcnklluk
eener Koninglyfccr grootheiä m het Taléis
van Jhaßierus, der Vetzianen AUeenheerfcher,
milTchienkoftelyker, dan het in den eerften
oplläg fchynt. Daar komen verfcheiden
uytdrukkingen te verklaren, en een begrip te
gelyk van de zaken zelve, op de plaatsenden
bezitter toepallelyk te maken. Hoedanige deze
behangzelen van fyn linnen, chiir carfas,
(want ik meene dat dcze moeten zaraengevoegd
worden, gelyk ^ m j heelt wit carfaß) karfaßma
de LXX. is bezwaarlyk te giflen. Fmfanias
nocmd het in Attim van wegens de ftad
Carpaßis of Carpaßa, gelegen op het aland
Cnriis, Karfaßa lina: of zoiidc het geweeft
zyn dac Asbejiimfih of Amiantinifcb. door het
vuur niet ce overwinnen uyt den fteen Asbeftus,
dewelke ook hthos karvftbios genaamd word,
waar iiyc cok eenigen linon karußion hebben?
Van deze fteen en het vlas daar van gemaakc
mdd Diofcorides in het V. Beek bl. 156. De
lO^t.
fteen Amiantns iz-afcht op Cypren, gebrooken
alnyngelyk^ -js;aar van zy, als bnygzaam, 'webben
engordynen alleenlyk om de 'vertoomng 'weeven,
dewilke in het vMir zyndc geií;orpen wel
branden, maar voor de vlarnrne ofiover'wmnelyk
liiyßerryker daar iiyt komen. Van die Asbejtinifch
vlas fpreckt Plinius dusdaniginhecXlX.
Beek het i. Kap. Daar is ook gevonden, dat
door viwr met vertecrd -word. Dit memtn zy
levendig, en wy hebben gezien brandende tafellakens
daar van gemaakt in de baartCtedeu, de
viiyligheden zynde nytgebrand blinkende rneer
door het vuur, dan zy door water zonden können.
De doodkleeden der Köningen daar van
enjporje Zan van de Indien verbrande flaat'
zen , alwaar gene ßagregens vallen , midden
tnßl hen grouwzame ßangen: en door het bran^
den word het gewoon te leven, zeldzaam om
tevinden, meeyelyk om te bedekken wegens de
kortheid. Voor het overige rood van verwe,
glinfterd in het vuur. Als het gevonden is,
haald het de -waardy op van de alderuytmuntendfie
gemaakt fcheiden de heete aßche van het ligchaam
van de overige aßche. Uet vaafcht in de woeße
paarlen. Zodanig hy, meer paffende
op de tegenwoordige zaak, voegende en aan
de zeldzaamheid, en de waarde van het onverbrandbaar
vlas, by aldien liec zelve carpaßßb
is geweeft. Gelyk nu de tapycen uyt zodanig vlas
door hec vuur onverreerbaar geweeven de Koninklyke
fchatten zouden vercieren, by aldien
dezelve, gelyk zy niec zyn, bekend waren.
Byna op dezelve tred ten aanzien vandewaardy
gaandefyneJinnebanden, theceleth, bußlna.
naaße voorrang, dus zegt Plinins op de
aangehaalde plaats, aan het fyne linnen, van
de vrouwen byzonderlyk hooggeacht en omtrend
EUs in Achaje gegroeid: vind ik ondstyds een
fmipel daar van voor vier Benningen verwißelt.
even als van goiit. Nu is Byßtis een zoorc
van Vlas geweeft uyt de wol der boomen, wy
noemcn her hedendaags boomwol, Goßpitm,
gemaaktj Strabo noemd het Sericum, zyde,
toianta de ta Seyrika ek tinoon phloieon xanomeneys
bußoii. Maar van deze alderkoftelykfte
wolle, Schech, Byßus^ genaamd, veel eer
van eenc goude, dan witte, vcrweisbrecdergehandcld
op Exod. XXV. 4. werwaards wy
den Lezer zendcn, gelyk mede overhetwoord
Theceleth t her welklchyndeenehemelsblaauwpurpere
verwe te kennen te gcven. Voor Bysßis,
alderfynft vlas, zelve komt hier voor het
woord Buz , vermaagfthapt met het Griekfche
EsTH- c a p - I. -V. u.
Re<2,'iíí Al iasveri ma o,'iixficeJid.íí
Jpfili. t''^'. I-r u.
B. Trohst sadp.'