" F
I i Iif i Ir''*
i í i ü 'V "ì l i
iÉt;f!:!!!Ík!íi! m
lililí!
IN.Í.I.i 'Í,: ;1II
, f S i , ¡ i
'íif-iíí Ji!
i i i i s ; . -
S ;'
G E E S T E L Y K E
i o 6 z
nicc alleen middagklaar, dar mync zielecuwig
na dir leven zai duiiren, en welineenenaldergclukzaligften
ftaat, by aldicn dezelve in een
waarachtig gelove en geene geblankettc gehoor.
zaamheic GOD diend , dog in eenen alderelen-
kc, onftcríFclyke ziel xyn, op wat wyze námcntiyk
dcze zoude können oiiderweezenworden
wegens de kcnnilfe en dicnít van harén
Schepper, de kennis van haareige zclve, van
luar verftanden wil, voorcreftdyklieit en verdigften
en ongekikkiglten van alien, byaldicn | dorvendheit: hec verltand niec ophoLiden door
ikdoorongeloof, Godiooslieid, inNveerwilvan idde overdenkingen, maar beoogen een zeker,
myn gewiíre, GOß toc coorne vcrwekke, en | en dac ecn raogelyk en lieilzaani einde, rechc
in booshetd zal volhardcn. Maar die zelve lichc
van de natuur leeraard my, dac mynezieldoor
gene nacuiirkrachtenzalverniengcworden, dac
dezelve niec kan verbrookenworden con zy door
den Nville vao den Schepper zclveo, ja waarfchynelyk
niec zal worden vernierigt, om dac,
zoo lang als zy dezen fterftelyken geert inademr,
zelve verdorven zynde, en ophecaldernaauwfte
mec hec ligchaim vereenigc zeer onvolmaakte
gedachren van GOD enGoddelykezaken
voed, becere en vry meer van zulke grootc
zaken paiTende verwachtende in het anderleven -,
ten aldervolften zynde verzekerd, dac zy alsdan,
alle belerzel uyc de weg zyndegecuymd, inde
aldcrzuyverite volmaakcheic zal zien enaanbidden
den alderbeften en aldermachcigftenScIiepper,
vyeriger zalverheerlyken, heviger zal beminnen.
Dog de cniterlfelykheic van de ziel
blykc klaarder, by aldien wy aanraerken, dac
hec de Goddelyke goedheid beiaamd, dat de
vroomen, dewelke in dir leven van den godloozen
zoo vele beledigingen lyden, mec zoo
vele rampfpneden aangecaft worden , imaken
zullen de verheugingen van het gclukzalig leven
, alwaar gene zoorte van ziekte, gene bekommering
de gemoederen moede maakc; zoo
ook de Goddelyke gerechcigheir, dat die in de
afgryllelyke b-rker van cene eeuwige dood den
godloozen befluyte, en rer Helle verftoote die
te oordeeien, niecs dan dac mec de reden overeenkomd
te wenfchen, en dac te ovcrweegen,
oí het miiTchien niet de krachten te boven gaac,
of niec laager in arbeid ce befteedcn , zig ce
voorcn tegcn allerhande tegenfpoeden ce bereiden:
de begeerlykheden ceevenarenmec deprys
der zaken, eeren, waardigheden,rykdommen}
de driften des gemoeds de reden te onderwerpen.
Ik zal myne ziel te gelyk vercieren en
oeffenen door vcrfcheiden wecenfchappen en
konften , nuttige rc zamen en vermakelyke;
ook zal ik niec lyden, dac dezelvc door ledigheic
vadzig worde; de krachcen van hec ligchaam
zal ik bewaren en vermeerderen dooc
voedzel en arbeid: ik zal hec leven, de goederen
, de eeren door geoorloofde middelen
verdedigen; den genen, die my aanvald, zal
ik hec leven niec benecmen, ren zy in geval van
hec alderdringenite levens-gevaar Jiy aldien
ik alle deze dingen werkftclhg make, zoo'werke
tk gerechtigheit. Deze zyn de plichcen van
eenen menfch mec eene gezonde rede begifcigc,
van een fchepzel GODS, van eenen borger in
de Maatfchappy , dewelke de grondveft uycmaken
van hec Rechc der Natiiur en der Volkeren,
en van de welgefteldebtaackunde. Dez
e zelve, eindelyk, zullen door GODS genade,
en de alderkrachcigfte verdienfte van den
Middelaar in de H. Schrifcrollen geopenbaarc,
gene, wicn alle dingen in die leven naarwenfch | laooncn m GODS tente, rußen op den herg der
gaan. Derhalven zal dit altyd de eerfte en • heiUgheit, en in eeu-wigheit 7iiet •wankelen.
laatfte, devoornaanilie zorg van myne redely- |
P f a lm X V I I I . vers 9. lá .
Roök ging opvan zyner mtze y ende een vyer uyt zymn mond'uerteerdeholen
- 'Werden daar van aangeßeeken.
Ende hy boog den hemei^ ende daalde neder, ende donkerheit was onder mm
voeten.
Ende hy voer op eenen Cherub^ ende vkog: ja hy vloog fnellyh op de vletigclen des nv'mdi.
Duyßerniffc zettede by tot zyne verhergingerontom hem was zyne tente ^ duyßer-
• heit der ivatereny wölkendes hemeis.
Van den glantz, die voor hem waSj dreeven zyne wölken daar henen-, has, el ende
vyerige koolen.
Ende de HEERE donderde in den Hemel, ende deÄllerhoogßegafzmeßemme;
hagel ende vyerige koolen.
Ende hy zond zyne pylenuyt, ende verflrooydeze ende hy vermenigunldkde de
blikzmeny ende verférikteze. ^
Snde de ' diepe kolken der wateren wierden gexjen, ende de gronden der wateten
wierden ontdekt, van tm fchelden ú HEER E, -van het geblaas des winds uwer neiK^-
. Zie z. Sam. X X L I , ners 8 ló.
rfalin
1's-A.j.. XIX.. V . M - r.
Coeji eiiiurant Gioriajn DEI. n v f i j l n i i>ti' pin^f'^üü'fis.
I. G. Tintz scuipf.
I , 1
I ,1
1'