I ' l l '!' ' ...liifi '
" II'
"1 • . ; ' :
' í i i i r
,.il.ii
V, •• .11!!,
i J i l l "
"S'SEÜ' m - ,
" 't'ii,-
l i i i
!Í!Ílll
" i' "5
i l i
R I
, 4
iiMiPfcii.,
iii'i
G E E S T E L Y K E
^60
is van Jrißoteies Probi. 6. feB. jaook het werkniyg,
het welk de ziel zdve gebruykc. Die
is waar, maar de vrage is, ofdit hec oogmerk
van EUhìi is geweeft. De Gemene Latynfche,
tu de hand van ieder menfch zegelt hy, op dat
elk zyne iverken zoude kennen, halen de Handwaarzcggers
by ter verdediging van harekonft,
by aldien het cene konft is, waar door deze
-waarzeggers raaikallende trachten oordeel te
Vellen over al dat geen, het welk den menfch,
zyn leven gedurende, kan bcjegeneo, en uyt
de ftreepen van de hand als uyt een Voorzegboek
voorleezen alle noodlorten , _voor-en-tegenfpoeden,
eerampten, ecrloosheit, rykdommen,
arraoede, weinige of vele ktnderteeling,
de uytflagen der huwelyken, en welke zaken
van dit flag dat *er meer zyn. En op dat niemand
aan deze goddelykekonft zoude twyfelen,
brengen deze handvoorzeggers by dat geen, het
welk men van het Paafch-Feeit Iceft Exod.
X I I I . 9. Ende het zal n zyn tot een teken op
ica-e hant. De Heilige Schriftuur namenclyk
is, door een fchandelyk misbruyk, ecne algemene
toevluchrplaats voor alle ongerymde en
belagchelykegevoelens, gelyk ook voor zeer
vele alderverdorvenfte driften, zoo by aldien
'er eenige de overhand hebben , eene bedekking.
Zie daar hoe doortrapt de handwiccheiaars
haare voorzeggingen weeten te beplaafteren,
ja den herael zelven aan de hand te voegcn
! De fterren, zeggen zy, zoo de vafte als
de dwalende, zyngegeven tot teekenen Gen. 1.
14. Maar de toepafllng op elken menfch is
in de hand gefchreeven. En gelyk de Heilige
Joannes Openb 1. 16. en III. i. zevenfterren,
zien deze meer Scherpzienden in de hand van
cenen menfch den aldervroomften zoo wel als
den alderfchelmachtigften, het gehele Opftel
des Hemels, den Venus berg onder de duym,
van Jupiter aan het onderfte van de voorfte
vinger, van Saturnos aan het einde van de middelfte,
van de Zon onder de op een na de iaatfte,
worden veroorzaakt uyt eene t' zamenperffing^
of zamenvouwing van de hand zelve in de lytmoeder
eindelyk van Mercurius ende Maan aan
de wortel van de laatfte, verder de Melkweg,
en wat niet al ? Elke dezer ftreepen, diep ingeploegt,
of maar even ingedrukt, geheele of
halve, geefd deze of gene gefteldheid des gemoeds,
deze of gene noodlotten te kennen. Al
het welke, ja deze gantfche handkyker-konft
nog op de rede gegrond is , nog op de ondervindÍBg
, maar eenigUk op de verkeerde
harlTenfchim der bedriegers, en de bygelovige
lichtgelovigheid der aldereenvoadigfte
menfchen. Hy moet inderdaad van een aiderplompft
en bokachtig verftand z y n , die met dat
vrouwtje by JwvenaUsVl. B. VI. Schimpdicht
. . - het lot zotidc trekken, en het voorhoofdende
hand aan eenenwaar-zegger toereiken.
Dit kan niet onckend worden, dat de Natiinrkundige
Handvoorzegging opdenatuurvan
d e zaakenigcrmate is gegrond: die trekken, of
ftreepen in de plant van de hand ingedrukt,
zelve, en die zullen onderfcheiden en
diep zyn, by aldien het kind van eene friflche
welgefteldheid is, vlak, zoo zwakkelyk. De
Voorhoofdkykery gaac wel met de Handwicchelary
op gelykc tred, nochtans ftaat die niet
te ontkennen, dat zeer dikwyls uyt het aangezieht
van den menfch zeiv of de gocde , of
kwaade inborft uytblinkc. Nazianzenuswoot.
fpelde uyt het aangezicht van JuUanus niets
goeds. Toen heb ikgemerkt, dat ik wegen: dezen
man met kwalyk gegtfi hadathoe-wel ik
anders van dat getal met ben der gener , de'-j:el.
ke in deze zank kundig envernuftigzyn. Maar
de vL'ispeltiiuriohcit van dejfelfs zeäen engtUat,
en zekere overgroote drift des gcmoeds maakttt
my tot eenen voorzegger: nademaal de zodam^t
de alderbeße -waarzegger is, die het befie wat
te raden: -want ook fcheenen rny niets goeds tektekenen
de geenßns vafte beeneri, de Jchouderen,
deivelkehybywylenbewoog, enoprrok, een wild
en rondom dii'alend 00g, en iets ivoedende van
gezicht; de voeten onbcßendig en waggelenát:
de ntiis verachttng blaazende; de treten van
het aangezicht belagchelyk, het zelve te kenmn
gevende: zyn Jagehen dartel, en ongeftvymtg;
de knikking en weigering alle redelykhcit onrbirende;
eene ftamerende nytfpraak, endoordejisdem
afg ebrooken, de vraag en overhaaßig en (W^erymt,
de antwoorden niet beter dan dezHve tnz:
Uyt welken Text van den H. Oudvader dit
openbaar word , dat men zoo zeer niet moec
letten op de trekken in het aangezicht of banden
van een menfch, by aldien 'er een oordeel
ftaatte vellen, maar ookopdegebaarden, minier
van leven, daden.
Het woord féáíóáwiodenTextvoorkomende
betekend te kennengeven, maar in eenen mar
eigen zin verzegelen, toeßiiyten, verbergcih
mec een zegel b^efiigen. Dus Job IX. 7. Hj
verzegelt de Sierren. Jez. VI I I . 16. Bindethlt
getnyge»iffe toe: verzegelt de wet onder mp
leerüngen. Dan. XII. 9. Deze woordenzyn 'totgeboten
ende verzegelt. tot den tyd deshidcs.
Derhalven heeft hec onze Moedertaligevanonzen
Text voortrefFelyk wel, er befchlueßidk
Menfchen mit fiiner hand, datis, door rcgens
overvloedig cn dik vallende, de herael als g^
flooten zynde, worden de menfchen ook bcflooten,
en binnen hare huyzen vaft gehenden.
Deze zelve Verklaring geefd onze Latynfchc
Overzecting. Hier op palTen de Landbotiwkundige
LelTen van Plin. XV. B.ó.kap. Vat
het een kwaad huisvader is, al die by dag docn
zoude, dat hy by nacht zoude könnendoen, taf
zy in onweder des hemels. Dealderßechtße, di(
by helder dag lievn- onder' dak zoude werketi, dan
op den akker. Cokmella over hei ßoere-iffk
kap. 1. en 12. Vele dagen te vooren tezorgenlegen
ver dachte jaargetyden, achctejli""^^
op den eifch van elke plicht van de maand, welke f f '
N A T U U R KUNDE. 9 6 1
__ ^^ 'ntens,wanti
gelyk Firgihvs zegd L B. van den
. - - Tam fnnt ArBuri Sidera nobis,
lUdorvmfie diesfervandi, & inctdiis ang uis,
guam qtubus in patriam ventofa^er aquora
veBis,
Pontus, & oftriferi fauces tentantur Abydi.
De mannen motten het werk fchikken naar de
jaargetyden^ zoo als degeßeldheit des Hemels zal
toelaten: derhalven aangetekend zynde de geßeldheden
van de liicht zal de huysman van werken
of können ophou den, ofhaaßmaken. XieFranc.
Valef Sacr. Philof kap. 32.
Job XXXVI I . vers 8.
Ende het gedisrte gaat in loerplaatz^n ^ ende blyft in zyne holen.
Alle onredelyke dieren zyn als zoo vele
levendige weerglazen: door eene naturelyke
Tiiygwerkingworden zybewoogen: byzonderlyk
beftierd die den uytgang uyt de loerplaatzen
en hoolen, en de ruft in dezen evenwicht
des luchts. Hier van daan komd hec, dat zeer
vele beeften helder of onweder te vooren door
gefchreeuw, gezang, ftilzwygen, vlucht, verfcheiden
beweegingen voorzeggen. By aldien
de wetenfchap der vogelwicchelaars binnen deze
palen wäre gebleeven geweeft, zoude dezelve
niet verdiend hebben om met eene zwarte kool
getekend ce worden. Het zoude het werk van
een zeer groot Boek, niec van eene naauw beperkte
Verklaring zyn , by aldien ikallevoorwikkingen
van dit zoort iiythetyerhaal vanvisfchen
, vogelen, viervoetige beeften, bloedelooze
dterrjes zoude willen optellen. ünze EUhu
fchynd in het byzonder met de vinger tewyzen
o p zeer zware onweders verzeld door donder
en bhkzems, onder welker regering de menfchen
nietalleen worden verzegeld versy. »aar
r-ook gaac een wild beeß inzyneloerplaatsen blyft
in zyne holen. De LXX. 'etfeylthe theyria hüpo
fkepeyn, ' heyß" ic'hi afan de ept koiteys, degetens
zyn
leger gertrß.
'aan, en hebben op het
Job XXXVI I . vers
Vp de bhmekamer komt de toervelwint t ende van de verjtroyende winden de
Elihu verhaald die zaken , dewelke voorvallenin
hetalderwyduytgeftrekft »tegelykookalderwelvoorfienftwapenhuys,
ZOO wel geduurende
een zwaar onweder, als na het zelve , ennu
wcltwee Verfchynfels, winden en koude. Het
zyn luchthevelige fpreekwyzen, maar zodanige,
dewelke onzen Hoogleeraar uyt hec getal der
nivolgers van Ketcerlche Gezintheden uytzonderen,
en uyt onderfcheidcn leer-opftellen verklaard
können worden.
Min-hacheder uyt de bitmekamer, uyt de binnikmeren,
ek tametoon, uyt de voorraatkamers
de LXX. Het grondwoord betekend eigcntlyk
de binnenfte vertrekken van een huys-, hec
welk blyktuyt Spreuk. XXIV. 4 . Recht. XVI.
9. Kogel. III. 4. en andere piaatzen der H.
5>chrift. Maar waar ter piaatze deze tameia,
binnckamejen der winden zyn, is eenevraage
onder de zodanige, dewelke niet lichtelyk zyn
op tc loflen : Elthn laat dezelve onaangeraakt.-
lic öterrekykers zoeken dezelve in den Starrenhcmel,
gelyk ook onder den Schoolgeleerden
zeer vele. \Vy dalen neder tot op de rondom
^ec aardryk leggend geweft, wy zoeken-en Vinnen
die ten deele in de gantfche rondom leggende
damp, en derzelver weggenomen evenwicht,
ten deele ook in deingewandenderaardezelve,
in devolftandige, maarongelyke, perffingvan
de buytenfte lucht,' entegenperíTing van de binnenfte.
Het Chered van Elihu noemdden de
Heidenfche Dichters Eolus. Virgiliusl. Eneas :
Nimborum in patriam, loca fata fiirentibus.
Außris,
(^oham venit. Hic vaßo Rex c^olus
antro
LuBantes ventos, tempeßatefque fonoras
Imperio premit, ac vinclts & carcere frenat.
IlH indignantes, magno cum murmure montis.
Circa cUußra frcmunt
Sed Pater ormipotens fpeluncis abdtdit atris.
Zie dan derhalven hoedanig GODS voorraithuys
altydzeertreffelykisvoorzien, uyt het
welk, HY hec gebiedende, de winden voortkomen
I op dat
de winden^ als in gelederengefchaart ^
iVaar maar opening isg^evenzoudenuylbarßen,
ende aarde door eene d ' "
Deze Schatkameren zyn alryd en overal open ,
en nochtans berftcn de winden met geweld daar
uyt
« I i i