N A T U U R K U N D E .
ften en Koningen beveden , dat door zwaaren
arbeid, overgrootc koften ruime Paleizen, heerlyke
verblyfwooningen, blinkende Wapentuighuizen
opgebouwd worden. Ma a r G ü D heeic
onzen aldervloeibaarlten Hemel ten zetel , cn
te celyk coteenaldcrwelvoorzienft Wapenhuis.
Des HEEREN ti-egis inwervel'wint, endem
fiortn, ende de wölken zyn hetfiofzynervoeten.
.Nah, l. y Hy buigd den Hemel, endedaaltnedery
ende donkerheit is onder zyne voeten. Hy
-vaart oj> eeiien Cherub, ende vltegt, ja hy vUegt
fnellyk op de vleiigelen des mnts —j— Ve
HEERE donder-d m den hemel, en de Jlderhoogfiegeefd
zynefiemme ; hagel ende 'uyei'tge
Mm . P i : X V l I I . l o . I I . 14- ^ ,
Gelykerwys nu GOD alleen de Hemelen iiitbreid,
ZOO ook treed hy op de hoogten der zee.
He t opperfte gebied oeftenende over deze otiiluimige
Ho o fdf t o f f e , dcwelke dan door hocgdruifcliende
golven zieh vcrhefc, dan IUI ftaac
voor de winden, zoo dat de welken van de
wydiiitgeftrckce luchtafdryven. De hoogte oí
verhevendheic der zee moet hier in den leccerlyken
zin niet worden genomen, ais o f de oppervlakce
der zée de ftranden ce boven g ing : *
zy Ichynd hooger dan de aarde, en ais tor eenen
berg op t e ryz en, inaarzulksiseengezichckundig
bedrog , waar van de rede zelfs geen
Leerling in de Gezichtkunde onkundig is.
Door de hoogtc dcr zee verrtaan wy de diepe
Ze e g ema k k c l y k , krgeu van watefen by ^ / r -
gilins'.
Kumata te trophoenta pelooria ifa orejfm.
hooge bergen. Ho-
GOD i fWo p die'fchrik aanbrengend Element
roec ontzacchelyke t reeden, even als op deze
aarde een dapper Veldheer met heldhafcige.
Gelyk onze Zal igmaker deze heerfchappy boven
alle uicmuntende geoefFend heeft op de zee
wandelende , en ten gevalle zyner dilcipelen
de opgeblazc golvcn van dezelve heef tbedwongen.
P R I N T B L A D DX1V.
Die den Wagen maakt , den Orion ^ ende hct Zeven-Gejîernte, ende de himenka*
imnn 'van het ( a ) Zuyden. J o b I X .
(3) Om dat de fterrenromdom de Zuid-pool niec fchynen deo genen dio ¡D de t^enftelde wÈrelds half-rondce woonen.
Dit Konßtafreel vertoont aan de cogens
Hoe Job, verrukt en opgetoogen.
Den Schepper nafpoort in 't gefiarnt,
Dat 's nachts aan 't dak des Hemels barní.
Hkr ziet 's Mans fchery gezicht áenJVagen,
Ge'Vi'rocht door 't Godlyk --jjelbehaagen,
Den Orion, en 't Zcvental
Der fiarren. Hy bemerkt in all'
Den liiißer, die Zy van zieh geeven.
Den een'gen oorfpronk van elks leeven.
Doch blyf op deeze pretit niet fiaan,
Foeld ge u, door weetkß aangedaan:
Maar <jvil, jlanßhowA'er. u verzaaden.
In SCHEUCHZERS doorgeleerde bladen;
Daar zyne pen, gedoopt in gond,
U ieders aard en kragt cntvoiidt,
En poogt, door onuitwisb're merken,
U in het heilgeloof te fierken,
En op te voeren tot de Bron
Die 't al m laeezen t
GElykliiydcnde is de plaats Arnos V. 8.
Dte, de H E E R E , het Zeven-geßernte
natuur, dewelke op deze land-water-lucht kloot ,
welke de zetel is onzer bewooning , voorkomen
ende den Orion maakt. Onz e groote Wysgeer
befchouwd met alleen die wonderwcrken van de
; hy flaat de vieugelen van zyn fchrander
vcrftand buiien de Icheidpalen van de zonnei
draai