N A T U U R K U N D E . 81 9
zedoor droevigedenkbeeldcn,dooraanvechtingcnbyna
wanhopige, dat ce ilaan door ziltige
pylen, of zoo gy licver wilt, door oneindige
kleine wormprjes. Dit Goddelyke heeft ^ob
zelf erkend XIX. 21. Bt hand GODS heep
rny aangeraakt.
ren heefc gehangen ? By aldien Job meer naar
ecn dood geraacnre, dan naar een levendig
menfchgeleek? By aldien de icherpigheic ook
de edelder ingewandenheetcaangetaft, zoodac
deze zelve ook doorgaans zyn aangeftooken
geworden? XXX. 27. Mm ingerxiant ziedet,
cn is niet fiilk: de dagen der verdrukkingenzyn
tfi) voorgekomen. Wat wonder, by aldien alle
hope van herftelling was verdweenen. overal
de krachten zynde vervaUen? IFant de pylen
des Almachtigen zyn in my, 'ivelkervyerig fenyn
myngeeßHitdnnkt: dcverfchrikkingen GODS
" ¡ji. VI. 4.en Kap. i3.enz,
i had'de ruße, 'maar by heefimy verbrookeji,
ende bymynen neckegegreepen, ende my verplettert:
ende hy heeft my hem tot een doeiivit opgericht.
Zyne fchutters hebben my omringd, hy
heeft mynenieren doorfpleeten. ende nietg ejpaard:
hy heeft mynegalle op de aarde uitgegoten. Hy
heeft my gebrochen met breuke op br euke: Hy is
tegen my aangeloopen, als een geweldige. Wae
wonder, eindelyk, by aldien de medegezel van
zo vele jammerkwaaden eene walg van het leven
wäre, en de dood zelve als het laacfte
hulpmiddel der kwaadjammeren gewenfchc ?
Zoo dat myne ziele de ver^jüorgtnge vefkiefi: de
dood meer dan ynyne beender en. Ik verjmadeze,
ik en zal doch in der eeuwigheit met leven. VII.
15, Ió. Ik ben my zehen tot een laß. 20. Ik
verfmaade myn leven. IX. 21. De Dood, Han.
nibal, voor de poorten XVII. i. Myn geefiis
verdorben , myne dagen worden uitgeblufcht,
degraaven zyn voor my.
Over deze Byvallen van het verdrietig leven
meerder dingen elk op zyne plaats. De oorzaken
van zoo overwrecde en van zoo vele
kwaaden, hoe vele wy gezienhebben, können
wel naturelyke worden toegelchreeven, echter
moechter hec v a nGOD gegeven v^n Eurípides^
het Goddelyke win Hippoer ates túex^íoráttiwitgeílooren.
De Bedryvers in dit treurfpel zyn
geweeft GOD, de Satan, de ongczonde gefteldheid
des lichaams. GOD heeft den Satan
toegelaten Jobs lichaam en ziele ce plaagen, de-
VVcgens den naam van deze, verfcheidengedaanrenshcbbende,
ziekre, zal ik met niemand
twiften, of het fcheui'buik geweeft hebbe, dan
mclaatshcir, ofzelfs, het welk Pmii/a heefc gewild,
hec V'enus-kwaa!, of een van het alderboosaardigfte
fchurfd , het welk JVedelius de
Morbo Hiobi Dec. IK Exercit. IL wil. Dat is
zeker , dat zyn gancfche ligchaam van fcherpigheic,
de vruchtbare moeder van zeer vele
kwaalen, hecftoverftroomd geweeft. Dezefcherpigheit
fchynd de zieke zelfs ce kennen gegeven
te hebben X'IX- 17. Myne nieren verlangen
zeer in fnynenfchoot. XVI. 13. Hy heeft
myne galle op de aarde uitgegoten. Door galachtige
en fcherpe Buikloopen, de fcherpe ftofle
de darm klieren doorboorende, de galle, dewelke
van het maagzap en hec bloeddebalfleni
mtroaakc, door ftoelgangen uitgeworpen zynde,
hec ligchaam hier door uicceerende.
Hec zitten van Job in de ajfche kan verklaard
worden als cen bewysteken eener godsdienftige
en ncderige onderwerping. XLI1.6. Daarom
verfoeye ik my, ende ik hebbe berouw infiof en
ajfche: maar ook kan de alTche natuurlyk genaamd
worden , welk hulpmiddel de Jämmerling
voor zyne kwaaJen , als zynde zweerenopdroogende
en afvagende , zoude gezogd hebben
: vergelyk Diofcorides V. Boek i j f . kap.
peii tephras kleymatineys. Galen, de Simpl. Med.
ad Paterniamm, alwaar hy onder anderen die
heefc: Jjfche op nietrjve 'xonden diep ingedrukt
ßelpt de loop va» het bfoed. Alwaarom allezoort
van klem vee geliibt zynde , alles zynde afgefneeden
, is ajfche , daar op gelegd, zeer dienflig.
Zie Bartholmws de MorbisBiblicishl. 33.
Pmeda over Job bl. 134. enz. Coccejus over
Job bl. 23.
P R 1 N T B L A D DIX.
De hruUmge des ketim, ende de Jlemme des feílen leeum,
leeuwen luorden verbrooken.
De Qude leetew vergaat, om datter geen roof en is, efídt
gen ieeuws mrUen nerflrooid. Job. IV. veríT. lo. ii.
De Tekenkonji vertoogt ons hier
Een reeks van Dieren, trots en fier,
En -wreed en 'woeji en uitgeíaaten:
De Leeuw mvnt hier voortrefiykfi nit,
Die, altaos ho^ig'rig op den buit,
Feel meer dan d' and'ren is ver-jijaaten.
de jongen eens oudachti-
Heer