N A t U U R K U N D E .
dewelkeeene zamenrrekkingis, zoo trekken'zy
de nbben naar boven tegen het fleutelbeen,
als tegen een vail punt. Tegen dezegezeede
Spieren nu zyn in tegenwiciit de nbben
zelve, fteunende benedenwaarts op hare eige
zwaarttc, maar ook naar boven getroklcen van
de omgangen der breede rugge. Deze Tegenftryders
zyn beftiptelyk in evenwicht, en werken
beurt cm beart, ha dat een weinigje san
deze of gene macht word bygedaan. Dicnugeichied
voornaraently k door behul p van het bloed
uyt de Azygòn míTchenribbige fpíereii in de
Aznon Aderwederoravloeyende. Zieop wat
wyze ! De ribben door de tuíTchenribbigezynde
naar boven getrokken, dewelke hare beweging
aan hec vloeibaar zenuwzap zyn verfchuldigc,
word de borii wyder gecnaakt: de büytenfte
koelder lucht vak aan op delongdoorde
lucht-ader, de longwordopgeblazen, doorde
Opgeblaze long word de Ader^iygoßgedrukt,
hec bloed in dezelve bevat word uytgedrukt in
dehoUeader, maar word ook teruggedreeven
taarhet klapviiesje van deyÍ5;T¿o«ader j welke
het iluyt, tot dat namentlyk de AzygomXùi in
de holle heefc ontledigc. Zoo lang alsdeklapyliesjes
geiloocen blyven, word het bloed gedwongen
te blyven ftaan in de tuffchenribbige,
de tuflchenribbige flagaders worden uytgerekt,
te rug zynde gedreven het vloeibaar zenuwzap.
Dus zullen de ribbennederzakken, deborftbenaiuvd
worden, hec bloed weder zyn omloop
veikrygen, ook de dieriyke geeften, detuílen-
ribbige opwekkende, kracht, eindeiyk zullea
de ribben om hoog geheven worden. En dus ^
gelyk wy zien, hangd deze wederzydfche in-enuytademing
ai ten dele van de íchikking der
vaíledcelen,delonge,ribben, fpieren, tendele
van een uytnemend evenwicht des bloeds en
dieriyke geeften. Ik zoude daar en boven daar
können byvoegen, by aldien zulks de tyd toeliet,
de heen enwederkeeringtuíTchen hecmiddekifc
en de fpieren van den onderbuyk. Dit
alles verklaard breeder en zeer geleerdely k¿"irffw.
Nov. Theor. Mach. Animal, bl. 52. 26. e.z.v.
Dat voornamentlyk geleezenwordevanden zeec
vermaardcn Dan. Bernouille Dijfert. de Refpra^
tione. Bazel. 1721.
Ter breeder verftandder gezegde zakerizal
hec dienftig zyn alhier ook voor ce ftellenen te
befchouwen ten minílen de voornaamfte werk-
Ten der ademhaling.
ig. I. Vertoond de beendeten van de borfti
de ribben ZOO echte, alsonechte, deborft, het
kropbeen, zoo aan de boríl als aan hec fchouderblad
gehegt. Ook heefc hec ons geluft ce gelyk
af te fchilderen een uyc de culTchennbbige
fpieren, en der gener die onder 'c fleuteibeen
zyn, welke fpieren de ribben opheiFen.
Fig. II. De long van vooren, alwaarmen
kan zien de keel, delochtpyp, hetmiddelrift.
Fig. III. De geopende borft, en afzonderlyk
in dezelve de legging van de ader zondet
gelyk j van de holle en grooce flagadcr,
Job X X V I I . vers i8.
Uy houwà %yn hays ah eene motte, ends als een heder de hutie maakt.
De Leenfpreuk , dewelke Job gebruykc is
gemakkelyk. Gnafch, eene motte, feys by den
LXX. woond, huysveft, in een kleedofhout,
door haar zelve opgegeeten, ofgeknaagd. Die
woonplaats vald bynialleogenblikken onder de
voet, namentlyk zoo dikwyls, alsdegail, het
dierrje, zich beweegd. Derhalven bouwd eene
motte altyd, en altyd breekc zy af. Zoo ook,
^elken eene dwaaze begeerte om veci te bezicten
aanprikkelt, een gierigaard, onrechcvaardige,
beknabbeld gedurig de goederen, den
goeden naam van den evennaaften, hy woond
onder de rykdommen zelfseenbedelaardergoederen,
niet aanmerkendedebouwvalligheitvan
hec huys, waar voor hy alle ogenblik blood
ftiiat: ja eindelyk word hy buyten zyn ned ge-
•worpen, na <iat hy eenigen tyd, als eene motte,
geknaagd heetc, mei eene ezels begraaffenijfe
zal hy begraiien worden, gelyk die jojakim,
'jneggejleept en gc-worpen buyten de poorten
vanycruzalemjerm-. XXII. 19. Hoordebedrcigitig
aan deze zelve Koninklyke motte gedaan
vers 13. j.4. IFee dtm die zyn huysbòWA'd
mt ougerechtigheit, ende zyne opferzalen mct
onrecht: die zyns naaflendienfiomnietgebrnykt,
ende engeeft hm zyn arbeidsloon niet. Die ¿aar
zeid: /i zal my een zeer hoog huys bow^en, ende
doorltichtige opperzalen : ende hy houwdzich
wnfleren uyt, ende het is bedekt met ceder, ende
aangeflreekenmet menie. Daar zyn'er, dewelke
gnafch verklaren niet door mocce , maar
door het gefternte ArBurus: dezer meinin^is^
alhoewel een godlooze zich heerlyke paleizen
en doorluchtige opperzalen bouwd^ zoozullen
echter dczc htitjes, herfft verblyfplaatsjes zyn,
van körten duur, de welke de herfft verlopen
zynde gewoon zyn afgebrooken, en gefloopc
te worden. Doch de lecterlyke zin van eene
motte is klaarder.
De LXX. voegen bydezeonzewp/fitotmedegezellinne
de ¡ymne. Apebey ho oikos autou
hoofper feytes, kai hoofper arachmy. Dejfelfs
huys zal 'worden als van eene motte, en als eene
/pinne. Van dit beesje , het welk aan de deuren
breede netten ophangd, ftaat niets in den
HcbreeuwfchenText.Vergenoegdmeceenevergelyking
van alderprachtigfte huyzen met een
hutje, dewelke ons moecc-'--"
If:/
ivi!
ì
l -<• ' r
li:;,
L t
i ' i . • i