N A
T U U R K U N D E. S4Í
fehouwd , die zal eer ophouden de wyze van
vereeniging uit te denken, dan zieh daar over
te verwondereo. Die is het nitt verder van
de reden , en de alderfcherpzienfte Wysgeer
zal bekennen, dat liy wederom heefc te keeren
naar dealdervryfte en eenigftewillevanden
oneindigtnaal volmaakcen Schepper.
Onze Leermeefter was niet onkundig, dat
de aamenfchikking van het gefteldermenfchen
niets week voor dat der beeilen , maar hy was
zieh zelven de aldernaafte, zieh het naafte zyn
eigen ligchaam, dag en nacht door de alderfeherpfte
fmerten gepynigt. Hy verzekerd zieh
zelven eti onsop het alderoverredenfte dat GOI>
den menfchgeefigeformeert Gen. IL Dat hy de
keden geztt heeft een iegelyk van dezehe in hei
ligchaam,gelykhygewiidheeft. i. Kor. XI I . 18.
Uwe banden, zegdhy, hebben my gemaakt vtrs
8. gene kwaade Geeften, gelyk de Manieheen
hebben gedreeven , gene goede, gelyk Philo
en anderen gewildt hebben , maar uwe alderw
y l b almacht. Gy bezet my van achteren en
van voren, ende gy zett wwe band op my. Pf:
C X X X I X . De Hemekn zyn 't werk'uwer
banden H: CI L 26. GOD van zieh zelven by
Jezaias X LVI I L 13. Myne band heeft de aarde
gegvondet, ende tnyne recbtevhand heeft dehepielen.
mt defalmeajgemeten: '•jvanneerikzeroefe,
fiaan zy daar te zamen. U-we bände»,
zegd Job, hebben my gemaakt. De Text heefc
gniizebouni vajagnefouni, de LXX.eplafanme
kat epoieyßm me: de SchoL eytoirnafan, woorden,
dewelken het aan geen nadruk ontbreekt, en
betekenen, door eene byzondcre naarftigheit,
Zorge, overleg maken, formeren, volmaaktelyk
opeieren, ja met zekere fmerte uitwerken,
want de wortcl woorden zyn gnetzeb fmerte,
gnafah, hy beeft tiitgeiverkt, toegeruß: en het
woord fabhibh betekend romdom , geheel zoo
veel, alle adertjes , en vezeltjes van het hg.
ehaam, alle de denkbeeldeti van het verftand,
het gantiche ligchaam en ziele , boe gtoot zy
zyn. In welken zm David Pf: CXXXIX. 5.
Gy bezet my van achteren en van vooren. Onze
Zaligmaker Luk. XI. 40. tot denFarizeeuwen:
Gy onverflandtgen, die het bvitenfte heeft
gemaakt , en heeft hy 00k nkt het binnenjie gemaakt
Anderen willen , dat Job door het
\iooxdfabib, rondom, heeft gezinfpeelt opeenen
pottebakker door een omdraeyendwerktuig
de vaten vormende , want ook vers. 9. voegd
hy 'er by: Gedenk doch, dat gy my ah leem bereid
hebt. Het oogmerk dan van Jobs bewysredenen
komd hier opuie, datdiezelveGüD,
dewelke hem zoo konftiglyk en op de alderwyfte
manier had gemaakc, had gcformeeit,
dat werk zyner banden niet zoude varen laten.
Op dusdanigen wyze maken hier uit de Kerkenleeraarsdezedeleer:
An^broßus: Uwwerk,
Beere, znlt gy niet verlateni zultgy met begeeven.
U Maker fpreekc ik aan, u boude ik
voor Schepper, andere onderßatui zoeke ikniet.
Vers. 9. Gedenk doch, dat gy my als leem be*
reid hebt, ende my tot fiof zult d'oen wederkeeren>
Want G O D heeft den menfchgeformeert,
niet uit zilver, gout, edele gefteentens, of uit
een voorgefehapen dierlyk ligchaam, mz.'xxßof
der aarde Gen. II. /.namentlyk, uiteeneftofte
ter formeering van een zoo konilig ligchaam in
zieh zelve onbekwaam> op dat Hy eensdeels
vertoonen zoude zyneoneindigemacht, anderdeels
ons zelve leeraren, dat wy ítoítelykzyn,
aardfch i. Kor. XV". 47. dat wy weder totßof
zallen keeren Gen. III. 19. 23. Uit den kerne
afgejneeden Job XXXI I I . 6. Dat wy derhalven
aiers hebben, waarom wy de kam zoudea
opfteeken, waarom wy anderen zouden verachten
, indachtig zyn onze broosheit en ñerfte.
lykheit, dat alle dingen, dewelke wy met dir
ons ligchaam verrichten , ftrekken moeteii tot
GODS eere. Doch daarom zoo veeltemeer,
daarom des te gewi) liger, om dat dit zelve ligchaam
van eene oneindigekonft, ditzamenge»
ftel uic vloeibaare en vafte deelen beftaande,
op het aldercierlykfte gemaakt, tot fiof zal wedergebracbt
ivoraen. De gedachten van^í?¿ körnen
met Jezaias over een. Dus zegd liy kap.
L X I V . 8. Doch nu HEERE, gy zyt onze
leader; -wy zyn leem, ende gy zyt onze pottebakker,
endeivy alle zyn imerhandenwerk. HEERE,
en weeß niet zoo zeer verbolgen e.z. v.
Derhalven wil Job door deze befchryving van
zyn , uit vele zaken zamengefteld ligchaamtj
e , enuit leem gemaakte tabernakel, G O D zynen
Scheppei- cot medelyden beweegen , doeh
zieh zelven tot lydzaaraheit fchikken. Zeer
wel bewuft van deze waarheit, welke Jezaias
vele eeuwen na_yo^Jtyden heeft verklaard X L V.
9. Weedien, die met zynen Formeerdertwiß,
gelyk een potfcberf met aardene potfcberven: zal
ook bet leem tot zynen Formeer der zeggen, wat
maaktgy? Den alderlydzaamften man wasniet
alleen bekend zyne formeering, maar ook de
fcheiding , niet alleen de alderkonfti'gfte zamenvoeging
uit aarde en water , maar ook de
toekomende ontbinding in water, flym, ftof,
welke men zien kan in alleverrotting, vaneen
dood ligchaam , het welk eerft overÜroomd
Word als door eene vochteverrotting, maar ook
naderhand uitgedroogt tot alle he en Ibfkens
vervalt.
Vers 10. Hebd gy my niet als melkgegoten,
ende my als een kaas Joen rmnen. Woorden
van eene zonderlingenadruk, dealderoplectenfte
aanmerking overwaardig. Job eigend aan
G O D toe het werk der voorteeling , niet aan
den menfchen, welkeStelling dercdecoeftemd
en de ondervinding. Ons ligchaam is een warer
lucht-tuigwerkelyk weiktiiig van eene oneindigekonft,
her welk het oogpunt van de
alderíí:herpzieník ontleedkiindigcn ontvlucht.
Stel ecns, het welk niemand, die kennisheeft
van zaken engezondvanverftandiszaltoeftcmroen,
dac alle, ook der binnerfte verholen piaatzen
»