I f I
G E E S T E L Y K E
998
niec groeid ? Zouden niet om deze reden al le de
binden in onzeZurigfchevoorrauurenjongwerpende
moecen fneuvelen ?
D e jonge hmden worden gcze^d kloek engroot
te -jvordcn door het koorn. In den oorlpronkel y ken
T e x t {tz'üvatnbabbar, hec wel k onze Lacynfche
overzet, äfriimente, de Hoogduyrfchen
becer vom Futter ^ van Voeder} wanthecisbek
e n d , dac niec het koorn maar het gras den binden
ten fpys verftrekc: anderen zetten het over
m agro, op denakker, anderen/om,/onV^
bityten; zoo dat de zin zoude zyn dac dt jonge
hmden naar buytengaan, buyten deplaats, alwaar
zy of geworpen zyn, of gezoogt. Eea
j o n g hinde van deze ouderdom word Sadinvzxi
den Arabieren, van denGriekeni\Zi?¿ri?í, doch
dat nog van de moeder gezoogd word kemas
genaamd, Zie Bocbart Hieroz. I- D. III. ß.
17. kap. bl. 889 — 892. kap. 23. bl. 915.enz.
insgelyks de Mey Phyj: Sacr. bl. 396.
J o b X X X I X . vers 8. 9. 10. 11.
Wie heeft den toout-czel vr'^ henen ge^onden i ende loie heeft de banden des miden
ezels geloß í
Dien ik de lüMermlJe tot zyn huys gefielt hehbe, ende het ziltige tot zjne wom.
gen.
Hy belacht het gewoel der Stady het meenigerley getier des dryvers en hoort hy
niet.
Dat hy uytfpeurt op de bergen is zyne iveyde ; ende hy zockt allerley groen-
Jel na.
Onder tweederley benaming komt de Wmdezel
voor in de Gewyde Woorderollen pere en
gnarod. Van geenen hebben wy gehandelt op
Job V I . 5. Deze becekend door zyn naam gefchreeuw:
want terftond balkt hy zoo ras hy een
menfch ziet, volgens hec getuygenis van Leo
Africanus en Marmolius. Verwandfchapr zyn
der Arabieren ajr, in het vrouwelyke ajret,
in het Mctrvond a-jar, ujuret, yarat, nttejura,
welke eenen ezel zoo wel tammen, als wilden
betekenen. Meninzk. Woordenb. 3 561. Onze
Moedcrtaligemaakt van^«<irö</eenen wi/yZ-ezc^
d o g dezelve zoude hebben können behouden de
uycbreiding van de Latynlche , dewelke onagnm.
wout-ezeI,hetft} want het i s z e k e r , dat
d e beide woorden eenhetzelvebeeftbetekenen.
] n den T e x t worddeVVout-ezelvr^genaamd;
fl^ie heeft den wout-ezelwy benengezonderi ? ende
'juie heeft de banden des wilden ezelsg elofl ? Want
deze is niet, als de tamme, een lyfeigen der
menfchen, maar zyn eige meefter zodanig vry,
dathy zelis volgens het gevoelen van eenigc Uytleggeren
niettam kan gemaakt worden. Chryfofthomiis
in Catena: het tseenflerkbeefi, enontembaar,
dat gy wu^e macht niet ziilt mderwerpen.
offchoon gy ' '
ken. Olyi
en Polychromiis noemen hem
anuptakton, niet konnende in ordcr gebracht
worden. Die gevoelen neemt Vincentmsianm
Do^rinali B. XVI . kap. 17. Deodatus inde
woordelyke Uytbreidingen, Glojfis. Doch anders
de Namurkundigen. Farro deR.Rnfi. II.
B . 6. kap. De tvilde ezel is tot de voortteeling
bekrjüaam, om dat hy van wildgemakkelyk tarn
word, en van tarn nooit wild. Plinius VlU.
B . 43. kap. De (miiil ezelinnen J wordm geteilt
uyt eene merrkentamgemaaktewout-ezik.
Anaiolius in Hippiatricis kap. 14. Zy doenwel,
die de wilde ezels tarn maken, want van daar
komt de befie aanteelmg, of vokkery. De Rabbynen
ftemmen daar in roe: 00k wil Jobniii
anders, dan, dat de wildernis het huys is van
dat dier, endewoeße, de onvruchtbare plaats
dejjelfs legerßeede, zoo lang namentlyk als hec
z e l v e zyn eigen meefter b lyf t , en in den ftaas
van vryheid is.
Hier ter piaatze komen twee woordenroor,
welken het aan geen nadruk oxiibKtkt ,gnarabah,
en gnarabah melechah betekenen eigenclyk eene
ongebouwdeakker, onbewoonde aarde, alwaacamvinSymmachusnupedmeyy
wo e f t l a n d , dan
anoikeytos, open land genaamd word; en mis«
fchien haalt dit woord zyn afkomf t \znArakie
z e l v e , het welk over het grootfte gedeelteoi«
bekend is. Melechah is ziltigheit, zontachtigt
aar de, welke ook zelve onvruchcbaar is. Hier
van daan P f CVII. 84. Hy , de HEERE»
fielt het vruchtbaar land totzoutengrond.Umlechah.
Jerem. XVI I . 6. Hy blyft in dorn
piaatzen in de woeflyne, m zouten enonbewoonden
lande, melechah, de Kaldeeuwfche Uytlegger
voegd 'er b y , hoedanig het onbewaonde So'
domis, gelegen aan de Zout-zee. GetuygenifTea
ontbreeken 'er niet, doordeondervindingzelvc
onderkhoort, van de onvruchcbaar heid van zoute
aarde. Phmifs XXXI . B. 7. kap. Allt
piaatze, alwaar zont word gevonden, is onvruchtbaar,
ende en teeld niet mct al. En Virgil.
I i . Boek der Landbouw:
Dog de zoute aard-grond, en dewelke bittsf
te zyn wordgezegd
Is voor de vruchten ongelukkig , want ¿<'
•zelve word door ploeve» niet week.
n a t u u r k u n d e . pp^
Deugi niet voor de JVynfiok^ mgbehoudaan o o k , dat Abimelech de Stad Sichern aßree^
de appelen hare namen.
A l l e planten hebben wel het haar wezent-
Iy!c zouc, het wel k een gedeelte uycmaakt van
hec weezen zelv, maar dat zoutis niet het zelfde
met hec gemeene, maar van zyn eigezoort,
in eene zekere evenreedigheit, onder de andere
deelen vermengd: de deeltjes van het gemeene
zout zyn wanlchikkelyk, bekwaamomdeovertedere
buysjes van de plant vaneentefcheuren.
T e r z a k e d i e n d D e u t . X X X l X . 23. De HEER
E krenkc hec land : Zoo dat zyne gantfche
aarde word zwevel ende zout der verbranding,
die niet bezaaid zal zyn, ende gene
Sprayte zal voortgebracht hebben, hog eenig
kruyd daar in zal opgekomen zyn: gelyk de
omkeering van Zodom e. z. v. Zephanja IÍ. 9.
Ik leve.fpreekt de HEERE der heirfcharen,
de GOD Ifra'éls, Moab zal zekerlyk zyn als
Zodom, en de kinder en Ammons als'Gomorra,
tene netelheit, ende eene zotttgreeve, ende eene
e t't in tmwigheiu Hier toe diend
W c , ítezehe met zout bezaeyddi; Recht.
I X . 45. namenriyk ten bewys-teken van eene
eeuwige verwoeftingi of, gelyk R. Levi, op
dat nimmermeer aldaar akkerlanden zouden te
bebouwen. ofwyngaarden te planten zyn. Derhalven
zal de zin van den Text deze zyn. Dat
een woud ezel beter leeft en gemakkelyfcer in
onvrnchtbare en woeíle plaatzen, van weiníge
by geval voorkomende planeen, dan infteeden
vol van leefcochc, maar in éene harden dienft
MilTchien zoude hier uyt vers U. imand eene
uytlegging tegen deze aangekant inbrengen,
wanc daar word de woud-ezel gezegd uyt te
fpeuren op de bergen, waar zyite weyde is •
en allerley groendfel na te fpeuren. Dog de
eerfte verklaring beveftigt Jerem: XIV. 6.
Ende de wout-ezels ftaan op de hoge plaatzen.
zy fcheppen den wind gelyk de draken:
haré oogen verfmachten, om dat 'er geen kruyd
en is. Zie Bochart Hieroz. 1. D . l í l . B lá
kap. bl. 871.
J o b X X X IX. vers i t . 13. 14. ij.
lai de Eenhoorn u ivillen dienen ì zalhy -vernacken aan uwe IrMei
Zultgy den Eenhoorn met zyn touw aan de vmren bindend zal hy deleegtenachter
Zult p op hem vertroimen op dat zyne kracht groot is> ende zu/t ey uwetiarherd
op hem laten Ì
' " s « / v e r g a d e r e n tot wujen
Gelegendheit heeft gegeven de plaats Num.
X X I I I . 22. om veelderhande gevoelens te verklaren
over de betekenis van hec woord reém,
en om te doen de uy t fpr a ak , dac voor Eenhoorn,
unicornu, monocerote, eene onzekere uytdrukking,
gevoegelyk in de Hoogduy(fche Overzeccingen
zoude ingevoegd können worden Nashorn^
gelyk ook onze Latynfche Rhinoceros
heefc. Die beeft is gemeen geweeft in de woefteynen
van Af r ica, Abyfllnie, Bengalen, Paran,
hec welk Ludolf vecdedigc tegen Bochart,
onbekend aan Arißoteles. De eerrte, dewelke
hec zelve heeftbefchreeven, isAgatarchidesgeweeft,
die onder de regeering van Ptolomeus
den V I . heefc geleefd. Hem2yngevolgd./irtemidorus,
Diodorus, StrabOi Plinius, ande-
••en Het heeft op de neus zitten eene harde
hoorn, van twee tot drie voeten lang, aan de
wortel een halve voet dik, zwart of asgraauw
vanverwe, endateeneeenige: zoodathetwonder
is, waarom Martialis Spefiaculorum Epi-.
gramm. 22. eené dubbelde hem heeftaangedfgt:
IVant met zyne dubbelde hoorn heeft hy eenen
zwaaren beyr opgelicht, gelyk eenßier de op hem
de lucht werpt.
Over welke plaats en delTelfs verbetering
breedvoeriger Bochart fchryft Hieroz. III. B.
"•6. kap.
In grootte evenaart hy byna den Ol ifant,doch
heeft korter fchinkels, is dik van huyd, uyc
den donkerafchgrauwen, ruig, voornamenclyk
o p de rug en zyden: de fnuyt als van een varken,
kleme oogen: hy leefc by gras en vruchten,
maar herkaauwc niet. Isindejaren 1684.
en 1685. inEngeland voor een zeldzaamfchouwfpel
gezien: en by Auguflus tyden in de openbare
^chouwplaatzen: zeerdikwylsinSpanjeen
Portugal. Eenfterk, ongeremcBeeft,hecwelk,
Emanuel, koning van Portugal in het jaar 1515.
tegen eencn Olifantheeftzienvechcen. XitBochartHieroz.
I. D. III. B. 27. kap. 948. bl.
J o b