l o o o G E E S T E L Y K E
J o b X X X I X . vers. i6.
Zyn van u de verheiigelyke vleugelen der paawwem ofte de vederen des oyuaan^
ende des ßruys-vogeis ?
Dat zy hare eieren in de aar de laat, ende in het ßof die 'vernjarmt.
Ende vergeei, dat de voet die drukken kan, ende de dieren des veltSj die vern
trappen können ;
Zy verbardet zig tegen hare jongen, als ofze hare niet en toaren: hären arbeidis
te vergeefs , om dat zy Zunder vreeze is.
JVant GOD hecft 'haar van wysheid ontbkotj ende heeft haar des 'verflands niet
mede gedeelt.
Als het tyd is verheft zy haar in de hoogte: zy belacht het peert, ende zynen
ryder.
In deze 6. versjes word de aard des Sintis- '
vogels befchreeven, dog is het eerfte van dezelve
namentlyk hec 16. zeer duyfter en zwaar
om tc verftaan, zoo cenig ander van de Heilige
Schrift. De LXX. hebben pterux terpomenoon
neelafa, eanfullabey aßda, kainejfa, devleugel
der zig verbeugende neelaj/a, by aldten zy begreepen
heeft ajida en ncjja. Aquila fteragion
ainomtoonfunamplekei eroodios, kai hierax.
Te gelyk vtecht hy in de vleugel der pryzenden
^ de reyger en de fper-wer. Symmachus,
pteron aglaismonpertphuctai, ei emgkaltfetai
ho kuknos ptilous haiitou. De vleugel
der glantfch word rondomgeboren, by aldien de
zisjaan mt de armen zyne vederen bevat. Die
hecGriekfch verftaat, zietaanftonds, datdeze
TJytleggers nog overeenkomendc zyn in de
Woordtfchikking, nog in de benoeming van
de vogelen zelve. De LXX. hebben cen eenemaal
onbekende, Aquila de reiger en fperwer,
Symmachus eene zvuaan. Hieronymus, de
veder des Struysvogels is gelyk de veder s van de
Erodms, f de grootfte vogel van allen, zomen
zegd) en van de.havik. Zoo verfchillen de
ouden. Syriers, Kaldeeiiwen; onder de lateren
Caßalio, Arias, Junius, de Engelfche,
Hoogduytfche, Nederlandfche, Italiaanfche,
Latynfche van de Moedertalige overzetiing.
l3c Griekfche Uytleggers hebben het woord
renamm gelezen zonder ftippcn yoov ronenim,
-zingende, pyzende, opfpringende. Maar volgens
het gevoelen der Syriers, Kaldeeuwen,
Jodenbetekentdicwoord eene vogel, alhoewel
zy wedcrom omtrent dezelve in verfchciden gedachten
henen gaan. Den Kaldeeuwbehaagd
een Haan, dewelke GODS lof zoudeverkondigen.
Deze ftdt in gelykluyding Tob. III. 7.
.XXXVIII. 36 Pf. L. 11. Jben Ezra doed
hot woord re»«»/'«? afftammen vinranan, zingen,
alwaarom anderen by Pomanus eene Nachtegaal,
Pomarms zelf eene Paewjü, Junoos
vogel, welker ftaart gcftcrntens draagd. Na
Kimchi ondertckenen dit de mecfteUverzettingcn
onder de Europeefche, en onderdezeonze
Zurichfch-Hoogduycfche, Wer hat dem Pfaum
die floltzen Hügel gegeben ? Een ider is
bekend dat deze Vogel op hare vederen trotsmoedig
is. Ovidius I. B. van de konfi om tt
Minnen :
Junoos Vogel vertoond haregeroemdevederen:
ztet hy dießUzwygende aan, zy verbergd hart
fchatten.
En Over het hulpmiddelvoor het aangezicht:
Junoos Fbgel Jpreid hare vederen van de mitfchen
geroemd breed uyt, en de vogel ishoogmmdig
op eene fchoonegedaante.
£ n Metamorph. XIII. B. 8. verdichtz. mn
Galatea:
HoogmoedigerdandegeroemdePaauw - - - .
ü o k paft het zinnebeelt van eene paauw op
allenzodanigenjongeling, dewelkeeenedwaaze
ziel met al te groote trotsheitomdraagt, gelyk
ook op een jong Meisje, het welk ziginbeeld
alle andere dochters in ichoonheid te bovente
gaan. Stilzwygende gaa ik voorby een groot
aantal getuygeniiTen van de trotze inborft det
hovaardige vogel. Lees Bochart Hierozoic. IL
D. 240. e. z. V. bl. des te liever, om dat
renanim door paauwen niec al te wel worden overgezet,
Zie daar de redenen! Hetblyktuyti-
Kon. X. 22. en 2. Krön. IX. 21. datdepaauv
eene Indiaanfche vogel is, lang na Jobs tyden
door Salomons Vloot te gelyk met andere uytlandfche
koopwaren in J udea gebragt, het welk
zekerlyk niet zoude gebcurd zyn gcweeft, by aldien
dezelve van te vooren of den Joden, of
den naburigen Arabieren wäre bekend geweeft.
Nog in latere tyd is de zelve den Grieken bekend
geworden. Het blykt uic i^yEliani Btfi-
Anmal. V. B. 21. kap. dat dezelve als iets
zcldzaams voor gelt is tc zien geweeft , op
1000. drachmcn heeft komen te ftaan, dat vele
Lacedcmoniers en ThefTaliers naar Athene
gekomen zyn, enkel om die wonderlyke vogel
re zien. Uit denzelven (L/EUamis, en CnttiuslX.
B. dat die vogel den Grieken eerit ¡s
N A T U U R KUNDE . ,ooi
de können ontviuchren, ten zy door eene iterke
voordewind, dewelke <'
ruiter te l
bekend geworden ten tyde van Alexander den
Grooten, en zulks wel by gelegendheid van
de Indiaanfche Krygstochten. Dog is het getal
in het korc zoo aangegroeid, dat, volgens
het getuigenis van den Dichtet Jntiphones^ de
paauwen over de menigte mec de kwartels
hebben geftreeden.
Toon taoon tncn hoos hapax tis zeugos eygagen
monon,
Spamon oon to chreyma, pleious d'eißnun toon
Daar zyn ook andere redenen, dewelke de
paauw buiten onze T e x t fluiten. Dezelve verbo
vaardigt zig zo zeer niet op hare vleugelen
of vederen dan wel op de ftaart. Lucretius II
Boek.
En de ßaart van de paeuw is met groote
glantfch vervult, op de zelve 'wyze verändert
zy omgekeerd zynde de ver-iven.
Ovidius XV. Boek der Herjchepp. 35. Verdichtzel.
Junoos vogel, de-welke het geßernte in de
ßaart draagt.
Stativs Sylvar. II. in Pßttaco Melioris.
Welken de vogel van Juno door hare blinken- •
Áe ßaart in aanzien zoude overtreffen.
Derhalven ftaat alhier eene vogel zig op
Iure vleugelen verhovaardigende ce zoeken.
Deze nu is de Struysvogel, en wel het wyÇe,
cldersj(?¿«/>» genaamd, in het Meervoud, hier •
renamm.; daar komt by , dac de worcelwoorden
gñanah en ranan cen of hec zelve gezang
of gefchreeuw ce kennen geven, en de ftem
van het wyfje wel fynder is, van het mannerje
dikker en groover. De Arabiers onderfcheiden
ook de namen van deze Vogel -, die van
hec wyÇe word genaamd zimas, zamara, van
het mannetje arra. Dog ter beter verftandbevatting
van Jobs Text ftoat te weeten, dat de
vleugels aan de Struysvogel niet dienen om te
vltegen, maar om te lopen, even ais een uytgefpanne
zeil. Van deze gelykenis bediend
zig Xenofon in Cyro minore I. B. tais fteruxin
orafa, hoofper hißioo chroomeney , op de vleugelen
opgebeurd ais een zeil gebrüykt. En Diodorus
ÍII. B. hotan kat anemou pnoas exairey
tas pter-ugas, huperexagei kathapmi tis naus
l^ifirodromoufa. By zoo verre dezelve hare
vleugels voor de wind uytfpant, vliegd zy op
filande voet even ais een jchip met aytgefpanne
Zeilen. Hierom is het , dat, ais de wind gaat
'sggen, en de vleugels door zweeten nat zynde
geworden , deze vogel van de jagers met
gene groote moeyte word gcvangcn. Alhoewel
t ^ l i a n u s 11. 13. 27. kap. en IV. kap.
het zcifde getuigd, zoo kan ik echter, tot
nog toe, van myn zelven niet vei krygen, om
deze gclykheid der vleugelen en zeiicn te ondertekcnen.
Daar uit zoude volgen, dac de
btruisyogel de banden der vervolgers niet zouw
eenen
, ^ o . hec welk de ilruisvogel
doed, getuigende zulks Plinius X. B, 20.
kap, Gene gelegendheid om te vluchten zou.
de by ccgen de wind zyn, gene by ftil weder.
Deze dingen komen niet over een met de verbalen
der hedendaaglchen nopens de jacht op
de ftruysvogels. Bekend is het, dat de fnelle
loop van deze vogel atiiangd van de vleugelen
, en wederom de krachten der vleugelen
van de fpieren. De Vogel vliegd en loopc te
gelyk. Hier toe dienen de woorden van Plautus
in Perfa 2. JcX z. Seen.
yiteg op een draf P. Fan die plaats is eene
Struysvogelgewoon te lopen. Ahvaar aan te tekenen
ftaat dar marinus paffer eene itruys vogel
is.^ ßehalven de bekwaamheic tot het loopen
is 'er nog eene andere rede om op de vleugels
hoogmoedig te zyn. De vederen van dezelve
zyn fraai, fneeuw-wic, oudftyds op der bezoldelingen
ftormhoeden tot cieraad opgeftoo.
ken, gelyk ook onze Zurifchfche wyk aan de
Ram gewoon is. Plinius maakt melding van
oorlogs helm-toppen, en ßormhoeden met vederboffchen
bezet. En Theofraßus Hiß. Plant.
IV. B. 5. kap. van eett lang blad eener Indiaanfcher
boom, den vleugelen der Struys-vogeh
gelyk, dat men op de heimelten zette. Zoo
wel nu de vleugelen, als de ftaart verfchafFen
dezealderfraaiftepluym-vederen. Verder word
de verwonderlyke gelykheid dezer vederen geroemd,
nauwelyks by eene andere vogel te
vinden, van den Egiptenaren ten zinnebeeide
van gerechtigheic aangenomen, gelyk zulks
blykt uyc Horus II. Boek, Anthroopon ifoos
to dikaion aponemonta boulomenoi feymeynai,
ßrouthokameylou pteron graphouß. Touto gar
to zooon pantachothen ifa echei ta pterugoomata
para toon alloon. Welke omftandigheic de Juifter
van de vederen des Struysvogels niet weinig
opvyzelc. Daarenboven ftaat aan re merken,
dat in di t , ende hec naaft daaf aan volgende
Hoofdftuk tien verfcheiden beeften befchreevcn
worden , en elk byna met dezelve
inleiding. XXXIX. i. Ziih gy voor de leeuwin
roofjagen? vers. 3. Wie bereid de rave
hare koß? vers. 5. 7. Weet gy den tyd van het
baren der ßeengeiten f vers. 8. Wie heeft den
•wout-ezel vry henengezonden? Nademaal nu
dat hec zeker is , dac deze gantfche befchryving,
van welke hier word gehandelt, op de
Struysvogel ziet, en niec op eene andere vogel,
ZOO kan 'er geene twyfelxyn, of de H.
Schryver heeft zieh de naam zelve van de Vogel
voorgefteit, welke daar niet zoude zyn ,
by aldien renamm geene Struysvogel betekcnd.
Wznr. chaßdah betckent zekerlyk een oyevaar,
en notzak gene vogel, maar eene veder. Die
blykt uyt Ezech. XVII. 7. alwaar melding
word gemaakt van eene vogel groot van vleugelen
^ ende overvloedig van vederen, rab
notzah.