8 7 C G E E S T L E Y K E
v.in nederftorting zoude zyn, niées zoo vaft,
dar nier zoude ontbonden können werden. Ja
tnen moet zieh versvonderen, dar de voorbeelden
der gezegde nederftortingen op bergaclicig
e Landrtreeken, hocdanig het onze is, zoo
zeldzaam zyn, enftaacalhierGODSgoedheid,
omrrend denberg-bewoonderenzonderling, by
deze gelegendheir, grootelyks te roemen. Hcc
Hebreeuwfche woord welker wortcl is
7iabd ik vloey af, dritkc voortreftelyk uyc den
aard dier berg-vaUen, als dewelke waarlykzyn
een afvloed vankeyen, aarde, boomen, welke
drooge ftroom-beke met het aldergrootfte geweld
alderhande de alderfterkfte in dewegontmoetende
dingen ter neder velr, inwind, en
van boven nederftorcende met zieh voortrold,
een gevolg van onderuytgegeete grondveilen.
Dus vergaat een vallende berg, ende mie rotze
'Vi-ord verfield iiyt hare piaatze. Metde fpreekwyze
van Job te vooren verklaard komd zeer
fraai over een het woord Bergfchlipfen, door
het welk de ^//»ei-bergen-bewoonders de nederftortingen
der bergen uytdrukken.
Maar ook holten de 'xateren de fieenen nyt,
•vermalen, de alderhartfte keyen, ja doorboren
die als met eene boore. Ten voorbeelde zyn
die keyfteenen ZOO genaamd doorgeboorde, by
ons Kühefieine, koeye-keyen genaamd, van dewelke
o p eene andere plaats. Bekend is van
Ovidius dat in hcc 4. Boek van Pontus :
Eene drnppel hold eenen ßeen nyt, eene ring
Word verteerd door hetgebrxtyk,
En de kromme ploeg-kouter uuord door de
in een ' '
En die heilzame lefle voor de jeugd:
Eene druppel holt den fleen nyt, niet
iveldy maar door dik'j ^ yls te 'vallen,
Zoo neemen ook de leer-oeffeningen toe niet
doorgenji-eld, maar door zieh veel te benaarßigen.
Wederom OvtdiHs'm het I. Boek vandeKonft
cm te minnen:
if at is 'er harder dan eene keyfieen? wafmeeker
dan eene golve ?
Nogtans worden de keyfteenen uytgeholt
water daar zynde o ^ geftora.
En Lucretius in het IV, Boek:
JVant alfchoon iets zachtkeos door eenegedurige
Slag word geflampt
fVord het echter door langen tyd overwonnen,
en het verßapt.
Ziit gy niet ook dat droppels vocht op de keyjieenen
vallende
I langzaam de Jleenen doorbooren ?
Het Hebreeuwfch Schachaku betekend eigent,
l yk zy hehben gejìampt, ò&wateren ftampen,
vermalen , verbreken tot brokjcs, de ftemut:
eene fpreekwyze gelykluydende met die van
Lucretins, word gejiampt door ecne gedun ^ t
Jlag. VVant elke nedervalUng van een drop,
pelrje is eenc oneindiginaal kleine kracht;door
weike altyd iets van de alderharcftekeifteeiiat.
gaat, tot dat die geheel word iiyrgeholt, en
doorboort. De LXX. htìiatn Lithous ekanu
hudata, de water en hebben de Jieenen glat ¿trnaakt:
ook ondertekend deze bpreekwyze dt
dagelykfche ondervinding, want wy ziendai
de (teenen op de grond der nvieren, voorm.
mentlyk der loopende beeken leggende, of
derdeafdruipen der daken, of andcriTms door het
afvaìlend water nat gemaakt, allengskensgk
gemaakt worden.
B y aldien alle deze dingen de alderhardll{
key-lteenen over komen, wat wonder , by aldico
het ftof de aarde overjielp , namentlyk van «.
ne flapper beftendigheit, overgemakkelyk
vertreeden en onrbonden te worden ? Tot
tuige roepe ik wederom ons Zwitzerland,
welk nu en dan door water-gooten, nederfta'
tende beken, grooce fchaden lyd. Zie wcder
om Hydrograph. Helvet- bl 99 e z v.
V e r g e l y k j z o o het u geliefd,als in het voci
by^aan, den menfch met de keyen,of ookroc
kluiten aarde, het ligchaam van het aldertederfte
zamenweeffel, wiens leven af hangd van ha
alderdunfte draadje eener Spinne met de aldcrbarrile
fteenrotzen. Ookhierzukgyzienvetflensllngen,
verftuikingen, uitholhngen,ove(-
vloeyingen, ontbindingen ,afknagingen -, ja verwonder
u, dac een werktuigig geftel van zce
vele teerheit tot tachtentig jaren, o f raeerdcrc,b«
leven, het gevoel en de beweeging kan uitret
ken} een geftel,het welk alleoogenblikvandf
vloeibare deelen word ontbonden,in kortetyi!,
ten zy het herfteld wierd, ziillcnde vergm
Hier zyn gene droppels oneindigmaal vato
d e , gene afloopen van beeken nodig: eeneff
nige droppel buyten de vaten geraakt- op li'
herlTenvelIetjes leggende zal ftuypen. krampiB,
beroerdheid, de dood oncbieden ; eene eenigean
de aldervafte pypjes derbeenderenzittendevcr
rotting: de alderklemfte fcheuring van een
ter-vaarje waterzucht. Opdatik niets zi "
van de teering, longe-ziekte, de kanker
peft , ontelbare andere ziektens, welker l'i
ginflelen menigwerf zeer gering zyn, het
de de bleeke dood.
j=k
N A T U U R K U N D E .
J o b X I V . vers 22.
8 7 1
Maar zyn vkefch noch aan hem zynde, heeft ¡mene: ende zyne ziele in hem zynde,
heeft mme.
Hedendaags is het eene aangenomen : en
buiten de minile twyfcÜng gcftelde leere ,
dat het gevoel afhangd van de vereemging
der ziele met het ligchaam, dat de indrukzelen
der uitwendige voorwerpen van de uiterlyke
zinnen worden oncfangen , maar van
daar gebracht worden tot de harlTenen. ja tot
de ziel. Dat derhalven ons ligchaam, om dat
het zelve geen oogenblik zelfsvoordeuytwendigeaanvallen
is bevryd, en zelfsgenelhlftand
van wapeiien, ik late ftaan vreede, heeft met
J o b X V . vers.2.
Zat een ivys man mndige laetenjchap voor mnivoorde geven^ ende zalhy zynenhmk
Valien met Oofien-ivinät ?
vyanden, de luchr, andere hoofdf tof fen, fpyze
endrank, beweeging en rufte, flaapenwaaking,
geneesmiddelen , word het blykbaar, dac
de menfch, zyn vleefch noch aan hem zynde.
fmerte heeft. En hoe bid ik u! zelfs allen oogenblik
word hy geflingert door gemoeds-driften,
ZOO lang nog de ziele als gekerkert is in
het hgchaam, even als een fchipken door de
fchuymende golven heen en weder gedreeven ?
Wae wonder derhalven, by aldien zyne ziele
rouwe heeft, noch in het ligcba.a.mzyndei'
Door deze overdrachtige uytfpraken berifpt
Eliphaz, zonder ramprpucdcn zynde j in den
verduIdigen johydelheitin nylfp-aak, ongejìuymigheit
m degemoeds d r i f t , zwakheit ih debewys
rede, overvloedigheit inde woorden ^ voigens
de verklaring van Coccejus over Job bl. i o i.
Daath mach, weíenfchap des winds, funefeoospneuma,
mucho deoydeme y fabio foy, y tato
ayre, voi gens Pineda over Job bl. 627. is
eene fraaie fprcekwyzc, paflende op den zodanigen,
dewelke met vele woorden, en ander
haltvoetige redenzinnen weinig zeggen , van
Iure eige wetenfchap breed opgevende en veei
fnappende, welken de kenms opgeblazm rnaakt
I . Kor. V i l i I. geiykendenaardewind, met
gewelt blaazende, maar Itraks voorbygaande ;
windbreekcrs; dtfjjtndzaeycìi, m'uiervzl-'wmd
mayen, HoC Vi l i . 7.
De tweedc fpreekwys van Eìifbaz , dcn
bmk ti vallen met Ooftm- ~ j:imdtf,tt(z ccnelcen-
Ipreuk, dewelke eene verfchcide verklaringtcelaat
De Gemeene Latynfche heeft mpiebit ardore
Jlomiichim fa,Im : deooripronkelyke l ext
jmale Kadm hithno, hyzalmetdtOoflm-iDmt
zynenbuykvulkn. De LXX enefleyje fmon
gaftro¡. Beten de h,,yk, is hier nietre vciftaan
die beneJenlle, de buyk by uytilek zoo senaamd,
of de mage de winkel dee eerfte kookiiig,
maar l.ever de middcl-biiyk, debinnenfte
ingewanden diehce by het hert, het herte
zelve, de z,tplaats vandegeneigdhedendesRe-
V v f ? , , ° "" Spr e .k.
A V I l l , 8. De'^mrdendesoorUazerszynak
der pmr d,egej ^ ag,n ende d,e daien ,n
het kmmfle des kiyh. Ch ^ dre ktakaJm, voor
ruachkadim is gemeenlyk de Ocfterfche, dewelke
zieh naar het Ztiydcn w end, Z. O . word
genaamd Jfehatisof Stibfotanus, byaldiennaar
het N. O. Ems. Plmms II. Boek, 46 kap.
Fm het Nttchtevemg Ooflen fiibfalamis: -van
het -winter-Ooften Vtiitiirnnsgcne Jpelwtes, deze
memeu de Gritken Evrus. Deze Ooftenwmd,
het welk hier llaat aan te merken, ism
de üofterlche Landgeweilen zeer heeten brandende,
voornamenllyk den wynftokken fchadelyk.
Door de Oofierrj:md -esorden dtwinflok.
km ZOO befchadigt , dat, tcn zy dezehe door
gene dekkmg worden o-verfchadu-jad, de vrncht
als door eene vlammende adem word verzened
Colmnella V. B. 5. kap. Alwaarom ooktiod.
A I V. 21. z y word genaamd mach kaJimpnalfa,
eenßerkeOoße-wint. Dezenamentlyk waaidin
die Landgeweften, alwaar^ö^woondde, door
drooge Landftrceken , door hitte veeltyds verdord,
l'erzie, het groote zandige Tanarye,
thma. Van welke hare hitte zy in onze Eiiropeelche
Landfehappen vcel afneemd, meer
ende meer geniatigd, hoe zy meer naar het noorden
ftrekt, de Archipel en de hooge loppen
der bergen overwaeyende. Op deze iiytlegging
Word de Gemene Latynfche Overzetting
gegrond , dewelke brattd, hitte, heeft voor
den Ooften whid. Doch by aldien wy door den
buyk het heric zelve verftaan, de zitplaats der
-^emoeds gencigrhcden , zal de aanlpraak van
daarhcnenftrekken, dat hy^fl^ zynen '
/riend afkeere van delTelfs fcherp Verweetfchrift
van zichzelven, enonrechtmatigbegrip
tcgenGODS voorzienigheitrop dat hy het vreed.
zaan, gemoed nict verandere in eene gemengdc
/ dr a a k .
i