ft
: w
i-K
i
m
• • t u
G E E S T E L Y K E
1 0 S 2
bloed van het geliele ligchaam door de aderen
wederom loopendeuytdryftnaai'de longen, en
dei zelver alderdunfte flagadertjes, de Imker cot
aan de alderuyterfte flagadertjes van het gancfche
ligchaam. Denoodzakelykheitdezerbeddeucjci
blykt zelfs daar uyt, dat hec bloed van
het gchele ligchaarn wederom loopende, van
gecltcn iiycgeput, tot ftremming gefchiktinde
longen gemakkelykeendodelyke verftoppingeo
zoude hebben veroorzaakt, ten wäre cene nieuwe
aanval vaa hei rechter hert bygekomen wäre.
Dug by aldien het zelfde bloed uyt het linker
hert tot de longe wäre overgegaan geweeft,
cm daar verdund ce worden, enin üagaderlyk
te veranderen, zoo zouden de longen zelve den
groocften aanval hebben uyrgeftaan, en het ovenge
onmachtig zyn geweell om het bloedig vogc
toc aan de uyterfte flagadertjes van hec gehele
ligchaam te dryven.
Aan welken maar een weinig bekendisdeordentelyke
geftelteois des ligchaaras, die ziec
imddagklaar, dat voor het leven van menfchen
en beerten noodzakelyk geweeil is eene gelykvormige,
gefchikte, altyd evengelyke omioop
vanhcibloed, noodzakelykegenoegzamekragten
van het hert, eene vaardige gehoorzaamheit
van het bloedig vocht zelftotdevoortdryvende
krachten, eene tuilchea het hert en des«
felfs bedden, en de in-en-uytvoerende vaten,
vervolgens het gehele bloed nette evenredigheit.
De bedden van hec hert moeften tegelykenop
cenmaal vervuld worden, maar ook ontlaft worden.
Die derhalven twee oncen bevatten, by
aldien dezelve van grooter vatbaarheid als behoorlyk
zoudcn zyn, als zy zyn ten aanzien
van den vaten, deze derhalven engeráis behoorl
y k , zoude het vloeibare können uytgedreeven
worden mct grooter geweld, en foelheit,
en tot grooter afftand: maar zoo zoude de loop
des bloeds koortzig zyn geweefl:, het hert zoude
grooter krachten hebbeanodiggehad , de vaten
zouden van de grooter aanval ook grooter uycfpanning
ondergaan hebben, metpynenenhitte
vergezeld zynde: het hert zoude meertyd hebben
moeten befteeden zoo tot de vervulling,
als tot de ontlcdiging, dewelke dingen alle ten
eenemaal cer bewaring van het leven ongevoegzaam
zouden geweeft zyn, ongevoegzaam wederom
in tegen overftaand geval de vatbaarheid
der bedden kleinder, der vaten grooter.
Met de noodzakelykheit des levens komt
niec alleen over een het getal der maagjes, en
vatbaarheid, maar ook de langwerpige gedaante.
Het bloed nioeft eenraaal en te gelyk uyt
de bedden uytgedreeven worden, zoo dat 'er
geen droppeltje moeft overblyven, ja als door
zamenwringing worden uyrgeworpen, ten welken
einde nog de bolronde gedaante kon paffen,
nog de vierkantige, nog de zuylfpitze, nog
cenige andere.
i'.lke beddeheeftaanzyn bovenfte deel twefe
monden, de eene om het bloed in te laten, de
andere om hetuyctelaten. Hier waren klapjes
van noden, en door dezelve moell voorgekomen
worden, dac niet het bloed door de eene
mond ingegaan , door denzelven weg zoude
uytgaan, of eens uytgedreeven zynde wederom
keeren, en alzoo de draad des levens in een
ogenblik worden afgefneeden. Want aanftonds
ZOO ras het wederomvloeyende bloed uyt hec
gehele ligchaam door de opening, mond, van
de holle ader het rechter bedde van het hert is
ingekomen , word het zelve uytgedreeven t
eene zamentrekking tulTchen beiden komende ;
dog op dat de uytgang niec openftaan zoude
door den weg van ingang, zooheeft de Schepper
aan den omirek van de mond, of ingang
gehegt drie driepuntige klapvliesjes, dewelke
door de zamentrekking en bekorting, even als
door de winden uytgelpanne Zeilen, deepening
van de gemeide helle ader zodanig fluyren,
dac 'er zelfs voor geendruppeltje de uytgang
openftaat, maar al het bloed door de longflag
ader uytvloeid. En hier rondom de mond
ftaan wederom drie klapvliesjes, halve-maanfche
genaamd wegens de gedaanre, dewelke
den te rugloop naar het bed ter rechter zyde
onmogelyk maken. Dezelve konft is in de linker
bedde van het herte j wederom twee monden,
eene van de long-ader, de andere van de
groote flagader, welke laatfte het uytgedreven
bloed in alle, zelfs de alderafgelegenfte, deelen
des ligchaams hencn voerd. Alle deze dingen
zyn ten getuyge van eene oneindige wysheid,
dewelke meer en meer uyt -die dmgen ,
dewelke nog te zeggen zyn. zal uytbhnken.
Dit werkcuyg en bloed word niet bewoogen
door aangehangen gewichten, niet door zuygers,
of andere van buyten aangebrachce krachten.
De beftiering van onze redelyke ziel
brengd geen onderltand daar toe aan; zelfs in
weerwü van haar gaac deze bloedfpuyt dag en
nacht; ZOO lang namentlyk als het zenuwzap
uyt de herflenen invloeid,op het fpicrachtig
wezen van het herte van eene oneindige konft,
dat is zoo lang als wy leven , zoo lang als
het vloeibare bloed rtlet eene gelyke fnelheit
omioopt.
In de III. Fig. Printblad DXLIV. word de
binnenfte holligheit van het linker huysje van
het here veklaard.
a a. De long-ader voor den ingang.
b. Hec linker herc-oor.
c. Hec eyvormig gat, door welk hec bloed
uyt de holle ader recht toe voor de mond van
hec linker huysje invloeid.
d. Twee gemyterde vliezen ofklapjes gelykende
de driepuntige van het rechter huysje.
e e. Vleezige pilaren uyt beide zyden van hec
huysje voor uyt iteekende.
f. Hec gronddreuniTel van hec hert, alwaar
hec bloed uyc de long-ader in hcc huysje invloeid.
g. De plaats onder de gemyterde klapjes,
alwaar
N A T U U R K U N
alwaar het in de groote ader word afgezonden.
h. De herc-kegel.
i i i . De vleezigeveezels hier vandaan längs
den gantfchen omcrek van het binnenfte huysje
vaft gemaakc.
In de IV. Fig. worden vertoond de halveniaanswyze
klapdeurtjes, hoedanige die zyn in
het begin van de Groote Ader, los gemaakt en
voor het uytgelaten bloed wykende.
a a. Een geopend deel van hec linker huysje.
b b b . Drie halve-maans-wyze klapvliezen.
c. De open ftam van de Grooce Ader,
d d. De twee Kroon-flagaders onmiddelyk
buyten de halvemaans klapvliezen uyc de ftam
van de Groote Ader afwykcnde.
e e De wortel van de Groote Ader , daardezelve
met de pees van het hert word vereenigt.
f f. Verdeeide gemyterde klapvliezen , en
aan weerkanten omgeboogen, zoo dat de halvemaanswyze
klapvliezen ce zien komen.
Dog op dat het bloed niec al redichc o p een
gedrongen, maar door eene zekere mace op de
huysjes van hec here zoude aanvallen , zoo
heeft de Schepperaan elk van dien vaftgemaakt
een fpierig oorlettetje, het welk zoo aanftonds,
als het met bloed word vervuld, zig in de holte
van het huysje zelve ontlaft, zoo dat de coetrekking
der oorlellecjes gelyktydig is met de
uytfpanning van het hert, en in tegendeel de
uycfpanning der oorlellerjes gelyktydig is met
de toetrekking van het here.
Hec oneindig konftwerk van het fpierig weezen
van hec hert ftraalc voornamenrlyk den geenen
door, dewelke de fpieren van een opgezo»
den here weet van den anderen te fcheiden.
H y zal met verwondering zien de vezels van
het hert zig fchuyns doorfnydende, en door
cene kringswyze ombuyging het gehele hert
cmringende, op dac door derzelver opkorting
de punt zig nader aan het voetftuk zoude brengen,
het gehele hert zieh zouderezamen trekken,
en door zieh te zamen te trekken hec bloed
met geweld uytjagen, wel mee fterker in alle
deelen des ligchaams , ais in de long alleen ,
om welke reden de linker fpieren van het here
veel fterker zyn dan de rechcer.
De Fig. V. vertoond de monden van bee
hert en de leidingen der vezels.
a. De niond van de holle ader.
b. De mond van de long flagader.
c. De mond van de long ader
d. De mond van de groote Ader.
eee. De peeze rondora de monden van het
here.
f f f . De vezels van de buytenfte omcrek van
het hert van alle kanten wederom keerende, in
de peeze van hec here ingevoegd.
g g g . De binnenfte vezels in eene leiding ten
eeneniaal tegen de buyecnfte aangeftelt, eindigende
op dezelve pees.
De Fig. VI. ftelc voor oogen de dunder
vcezels, dewelke door de buytenfte oppervlakte
D E. 10 8 J
van het huysje recht toe naar boven gebrache
op de punc worden geeindigc.
a. De punc van het here.
b. De kegel van het hert.
c c c . De veezels rechc bovenwaarts naar de
punc ftrekkende.
O p hec DXLV. verfchynen de volgendc
Figurcn:
De Fig. VII. fchetft a f d e vezels hetnaaftaao
die buytenfte rechte ondergeftelc, dwers ter
rechter zyde opkhmmende , op de punt van hec
hert geeindigc, en door hare krulswyzeomgang
eene flangtrek of flekke vertoonende.
a. De punc van hec here.
b. De kegel.
c. De vezels hec linker huysje coevouwende.
d. De vezels hec rechter huysje toevouwende.
e. De uy tgeholde boezem in de tuflchenruymte
van beide huysjes om de vaten van het hert te
ontfangen.
De Fig. VIII. vertoonddebinnenftevezelsvan
de rechter zyde van het here dwars naardehnker
gebracht, dewelke debeyde huysjes van hec
here omflingerende aan de punc van de linker
zydeopryzen, en eene andereomgekeerde flangtrek
uytmaken.
a. De punc van hec hert.
b. DekegeL
c. De rechter zyde.
d. De linker.
e. De vezels van hec rechcer huysje,
t. De vezels van hec linker.
De Fig. IX. vertoond de vezels, dewelkeniet
rot aan de punt van het hert toe raken, maar
ontrend den middelften omtrekvan hec hertals
eene omgeboge booge worden omgekrult, en
in de pees van de anderezydeenhuysjefchuyns
worden ingevoegd.
a. De pees omtrend de mond van het rechter
huysje.
b. De pees omtrend demond van het linker
huysje,
c. De vezels van de eene pees eocdeandere
uytgeftrckt met detuflchenbeidenleggende vezels
van wederzyden tot onderlinge onderftand
uyrgeftrekt.
d. De plaats, alwaar dezelve, nadaczyhet
rechcer huysje omvat hebben, worden omgebogen,
en fchuyns in de pees van hee hnker huysje
eindigen.
De Fig. X. ftelt vooroogendebuytenftevezels
van hec linker huysje.
a. De punc van hec huysje.
b. De kegel.
c. c.c. De vezels fchnyns naar derechterzyde
tegen de punt opklimmende.
d. De zyde naaft aan het rechter huysje.
e. De huker zyde.
De Fig. XI. geefe den oogen te befchouwen de
binnenfte vezels van hec linker huysje, dewelke
in eene tegengeftelde rang naar boven ichuyns
cer linker zyde naardepuncopklimmen, en uyc
bbbb dc-
S3I
r a