•m
N A T U U R K U N D E . 849
P R I N T B L A D DXVII.
Wc waarlyk vraag doch de heeßen , ende eik van die zal het u kenn :
het gevogelte des hemels, dat zalhetu te lernten ge-ven. Job XII. vers 7.
He vroomm Hiob iurt GODS mtigt m "jijsheid kenneii,
Uit allerlei gedkrte, m beefteti, 't zy zy je Aard'
Betreden: of de lucht doorkUeven, fml van vaart,
Of oj} heur vimten^ door 't krißal der wafren, rennen.
Hy •vliep als d' Jdelaar of mnaßrtefl're fmnm,
En leeraart iiyt Nattwry hem meer dan [chatten waardi
Hoe d' Opfermogenbeid haar magt met -j:/ysheidfaardt,
Ten einde om zieh ten dienß van zynen GOD te wennen,
Befehotiwer deezer prent, volgt Hiob of het fpoor.
Dring met het oog der ziel, de reden, alles door^
-t- Scheff er en zyn wond'ren moogt '
Maar ftier, flier alles wat ge ontdekt tot 's Hemels eer.
Niets is er, zelf hoe kleen, of Y -jsyfl u tot den Heer,
mens lof Y Heel-al tromfet door bonderd duizend monden.
VRaag de heeßen, de Viervoetige, het gevogelte
des hemels, deviirdien, enalleandere
redenlooze fchepzelen , wegens GÜDS
macht, wysheidj voorztenigheid , her is hec
zelve als de onzienlyke dingen GODS wordenuit
de fcbefzelenverßaanendedoorzien, beide zyne
eewwige kracht ende Goddelykheit, Rom, I. 20,
Job opend ons de deiire tot de binnenfte vertrekken
van de Natuurlyke Godgeleeidheid,
namentlyk tot die kcnuille vaii G O D , dewelke
niet uit de Openbaring gehaald word, maar
uic de befclaouwjng van de werken der nattiur,
lievet van GOD, en dewelkc vatbaar is ten
eenemaal voor alle , 00k de aldereenvoudigfte
menfchen: welke manieromGODS beftaanlykheit
te betoogen niet eigen isalleenaanj'oi',
maar ook andere Heilige Schryvers gemeen,
ZOO dat wy niet genoeg nog können beweenen,
noch ons over de groove dwaling van den Tegenkrill
Socyn verwonderen, met welke hy
heeft ontkend, dat de beftaanlykheit en de voorzienigheit
van den alderopperften GOD uit
de natuur kan beweezen worden, en gewild
heeft, dat het beftaan der wereld en het niet
bcftaan van G O D te zamen beftaan kan: ftetinciide,
om dat de redenen ontbreeken. op het
gezach van Demoer,t„s, Eficiinis, D.agoras
Melius, TheodorasCyrenar,Isen anderen beroemd
e O n g r f i r t c n , by welken daarenboven moet
vermaatfchapt worden Sfinoza, zelfs door den
naam fleekende, om alle welken te beteugelen
genoeg is al was het de AartsbilTchop van Ka- ,
meryk maar alleen m zyn ¡„¡oog van GODS
beßaari tot verfland van'de aldereenvoiidigßen:
demonfiration de V Exißencede DIEUpourtttf
telligence des fliisßmfles.
Vraagd den beeßen , zegd onze Godgeleerden,
en elk eeu van die zalbet n leeren. Door
welk woord behemoth verftaan können worden
de Viervoetige, gelyk de L.XX.tetrafoda\vi,-
ben, maar ook alle onredelyke beeilen. Want
de ligchamen van die a l le, gelyk van den menfch,
z y n water-windachtige van eene oneindige konft,
dewelke, den konftenaar van eene oneindige
kracht met luider Hemme roemen, en geheel,
en in elk van hare deelen. Voorwaar het hert,
het oog , de oor, de harlTenen ja elk kliertje,
elk vezeltje, zyn zoo vele werelden eener onbepaalde
kleinheir, vol wonderwerken. Myn
Leerraeefter Job gebied my te blyven by algemene
zaken, en de byzonderder overdcnkingen
voor bekwaamer gelegendheden te bcwaren.
Het oog is eene donkere kamer van een
goddelyk konftiluk, de uyterlyke voorwerpen
in ichilderye n de ziel vcrbeeldende i even zodanig
is het mec deanderezin-werktuigen, hec
oor, dttons, dtneusgaten,hzzveUndeze»uiiJ'
achtige ooiieeden. Hec Herte. waar door hec
bloed tot de uiterfte vaarjes cce word voorcgedreeven,
alle vatbaarheit van al hec eindigveritaiid
te bovcn gaande: deLöw^eeneblaasbalk,
waar door wy iiiademen, eh uyrademen , en
door gunfte dczer ademhalingwy het bloed verdünnen,
enhecalzoo rotdenomloopbekwaam
maken. De Mage de keiiken winkel, alwaar
door hulp van hec fcherpachtig zuur en de beweegende
vezels zelve aldeingebrachtedingen,
hoe her ook z y , op eene wyze ren eenemaal onna