jí'll
î i r i
i l
lì!
imiu
i í l
- i i i i j
G E E S T E L Y K E
gevangen, de denkbeeiden vaa de opper f t e Godheid,
hunlieder gemoeden ingefchapcn, voor
e c n i g e n t y d , können vcrdonkcren, maar nimmermeer
ten eeneniaal uycblulTchen, of daar
glinfteren nu en daniiytdedonkerliedenvanheC
bedorven verftand vonkcn, tot overtiiyging
van het gewille. Maar wy können geraakkelyk
ondcr de algemeene benaming van dwaazen,
dewelkc in liun herte zeggen : daarisgeen GOD,
alle zoorten van Üngodiften begrypen. Jten
Deifi, Godift, dewelke ofGüUSvoorzienigh
e i t , of gerechtigheic, wysheit, alniachr, in
de fchepping en onderhouding der wereld lochend
, met welke andere naam, bid ik u , kan
hy voorkomendan vao eenen Ongodì i t ? Want
de aldervoorzienenfte Zorge cn beftiering van
alle zaken en daden vloeid uyt hecwezenende
natuur vanGÜDzelve. Derlulven die de voor-
2ienigheic ontkend, ontkend ook GÜDS be.
ilaan. War hy niet den monde mogdbelyden
ZOO zegd hj in zyn hert: daar isgeen GüD.
Het is ook der Stoicynen en andere Heidcnfche
Wysgeeren grondfprcuk gewecil: G O D is,
derhalven ookeene Voorzienighcit. Dochdeze
dwaazen keeren dezeiluytredeom: daar is gene
voorzienigheit, derhalven ook gene beftaanlykhcit
GUDS. De hcdendaagfche Deifien,
dewelke zig niet alleen onder den KKIST
U S dienend Volk voegen, maar met allepoging,
en alderhftigfte redenen fragten het onderftc
boven te werpen, de hoofd-waarheden
van de voorzienigheit GODS , van deonftcrf.
felykheit derziele, vanhetlaatfteoordeel, van
hetbeftaan der geeftelyke weezens, hoedanige
dezelve ook zyn, wat zyn die anders dan On
godiften? Deze zyn onder denfchoonfchynen
den tytel •\'an Detßen veiliger voor den gemeencn
haat der menfchen, voor hct onderzock
der WereldlykeenKerkclykeRegeering. alhoewel
zy onder den naam van Godheid niets
anders verftaan, dan cene zekcreeeuwige, onbezielde,
le\
' e n , gcvoel, gedachten onrbeerende
ftoffe, de gemecne ziele der wcreld, niets
minder dan eenen oneindigmaal wyzen, alder.
beften. Van cen geflacht derhalven met den
Ongodiften, den dwaazen, dcwelkein hunlieder
herte zeggen j Daar isgeen GOD. Slimmer
dan Epiknur, die geleefd heefd in die tydeeaw,
in welke degehele werclddoorafgodcry
•was overftroomd, en nogtans de woede des
Volks en haat der Overheden zullende oncvlieden
vele dingen van GOD heeftgezegd, maar
als een ilom perzonagie, geen acht gevendc
o p d e menfchelyke z aken, van de wereld als van
eene toevallige zamenloop van ondeelbaredcekj
e s i van het gezicbt, inbeelding, gedachten,
over al doordringende, de gedaanten van alle
dingen bewarende, vandewelkezy voorcvloeyen.
Met woorden heeft hy GUDgelaten,
in de zaak heefc hy Hem weggenoraen. Waarlyk
in dien tyd was de gehele wereld een Gckhuys,
en ontelbare Goden en Godcflen onder
ccne menfchelyke gcdaante aangebeeden : hcc
gcmene gros der menfchen van den Wysgeeren
door deze verbeelding van ligchamelyke(Joden
binnen de palen van de reden geperkt : Jnpter
van de bUxera voercnde heerlykheit uytgefchiid,
onrflagenvan de zorge Over de zaken van verre
gedaan en nog te bodryven , tot de binnenlle
piaatzen des hemels, en een vadzig leven verbannen,
het welk niets dan een vocvallig zwarm
van ondeelbareligchaamtjes, verwardelyk van
alle kanten gins en herwaarts zwervende, kon
ontriiften.
Staat nu de dwaasheid van eenen Ongodill
te betoogen. Wie zonde den zodanigen met
voor eenen dwaas houden, dewelke van den
alderervarenften Gcneesmeefterverzekerdzynde
geworden van eene hem aanftaande zinneloosheit,
gehele en eindelyke berooving van verftand,
nogtans door blydfchap zonde worden
aangedaan door de hoop van eene grooteerifc.
nilTe tezullen bezitten? eenen misdadigen, aan
Wien de dood binnen weinige dagen of nuten
t e z u l l e n ondergaan is aangezegd, by aldien
hy door eenevrolyke handklappmg zyne blydfchap
zoude betoonen om dat hem een gefchenk
van dnyzend Ryksdaalders wasvereerd? zodanige
Zotten ja onzinnigen zyn de Ongodiften
mDtißen, ja ten eenemaal van verlland beroofd.
iVIenfchen opgevoed in het midden
van het Kriftendom, onderweezen in de kennis
van een oneindig Weezen, van eenen aldermachtigften,
alderwyften, aider heften Schep.
p e r , van denzelven begiftigt. en wel uyt eene
zonderhngegenade, met eene redelyke ziele,
geplaatft op dit bchouwtoneel der wereld om
te befchouwen de hemeHche en aardfche jigchamen
van eene oneindige fchoonlieid,'werken
van GÜDS banden, om de deugden van
G O D uyt te brallen: verzien mer alle dingen
om met gemak en wel te leven noodzakelyke:
aan dewelken GOD, onder beding eener
GODSdienftige gehoorzaamheit, uyt genade
heeft beloofd bevryding van alle gevaren en
bcnauwdheden , die zoo lief de wereld heeft
gehad, dat Hy zynmeeni^iebsrenZoonbecfiecgevm,
Joann: III. l6. het uytgednikte beeld
van zyne zelfftandigheit, GOD zelven medceeuwig,
die hit levm cti de anvirdtrffdykhiit
hctft aan het licht gebracht. 2. Trm. 1. jo.
Die den menfchen geen onverdragelykjok heeft
opgelegd, maar een zackt jok eu eene Uchte laß
Matth. XI. 30. gebodeit i,e met Z'c^aar zyn.
Joann. V. 1. beloofd hebbende eewj^ige zt-
Ughnt Hzht. V. 9. Eine onverderffelyke, en-
, ende onvey-^elkkelyke erfe-
niffe 4 Eene blydfchap zonder
emde
I'ctr. 1.
hct ceuwige leven, ahvaar gecnc zoort
krankhcden , gene Zorge de gcmoedercn
Ige niemand met oor nog oog
lg hoedanige met een bedaard
worden begreepen: wel ke gene
' i gene oore heeft gehoord, mg
prangt, hoeda
heeft bevat, r
gewoed könne
eop heeft gezH
N A T U U R
in gecns menfchen herte isopgeklommen, i Kor.II.
9. Menfchen zegge i k , deweike alle deze dingen
weeten, maar niet meerder achten, dan ydele
droomeryen, twyfelende, of'erwaarlykzyeen
alderbefte S c h e p p e r , en aldermachtigfte Onderhouder,
dan of 'er niet veel eer in de wereld
niets anders zy behalven eene ongevoeligei lydende,
diiyftere, door toevallig geval bewoge
ilofFe: of niet demenfchenmiflchieniiytdcaarde
vanzelfszyn gefprooten even gelyk de paddeftoelen,
kamperHoelje, de gedachten en dat
wy de ziel noemen, niets andersdandeaanftoot
i n g , aanwryving, beweeging der ondeelbare
Vezels, ophoudende als de beweeging zelve
ophoud : en door dusdanige zotternyen bekoord
wegwerpen alle de hoop van hec toekomende
leven, vrolyk en als juychende voeden zy zig
met de hope van eene gehelevernietigingofondergang.
Deze, zegge ik, of deze wangedrochten
van menfchen, wat zyn die anders, bidik
u , dan dwaazen, dolle, van alle gevoelenre^
den beroofd, een gejagt zonder GOD, enredenioos,
en zonder gevoel> Max, Tyr. Di j f . I.
Zyn dan zoo weinig te achten de groote hemelpaleyzen,
de gelukzalige ryken derAspunt!
de kroone der gerechtigheit 2. Tim. IV. de
kroone des levens Jak. I. 12. ßy aldien aan dezelve
balans worden gewogen het eeww ig gewichte
der heerlykheit 2. Kor. IV. i/.tegendedood
der Ongodiften van alle hoop ontzet, en derzelver
eindelyke ondergang, zult gy wel zeggen
dar deze gene overhalen ? onder wat voor
cene eertytel, dan van dwaazen können opkomen,
dewelke met een Ìchaamteloos voorhoofd
itreeven tegen alle betoogingen van de waarheid,
o p ZOO vafte grondilagen gevcftigt ? Die het
woord GODS verßooten, en zig des eeuwigen
levens onwaardig oordeelen Hand. XIII. +6.
Die de duyfterniiren ftellen voor het l icht , liever
voor eeuwig willen ver loorcngaan, danerfgenamen
zyn des eeüwigen levens, welker einde
is het verderf^iW^^. III. 19. eeuwigeontbeering
van alles goeds , welker GOD is debuyk,
het gebruykvanvleefchelykewelluften; welker
heerlykheit is in hare fchande. Mcnfchen veranderd
in onreedelykebeeften, des te meerder,
om dat zy de Ongodiftery niet bouwen op redeneeringen,
maar op weUiiften fliramer dan beeftelyke.
De gelukzalige zitplaatsvan den hemel
is geenei f ryk voor alle menfchen. De
kroone des levens is alleen wcggelegd voor die rie, dcwelke matig en rechtveerdigengodza-
^ leven in deze tegenwoordige wereld. Tit. II.
12. Maak dat deze wangedrochten van menfchen
met alle de yverheid van hetgemoedzocken
redenen, waar door zy de hope der onftcrffelykheit
zoo blymoedig, gelyk zy fchynen te
doen, vcrliezen; zyzullcn niets v inden, moeite
cn koltenvergeefsverfpillende. Daarzoude
iecs aanncemelyks zyn, by aldien 'ervoorwaarden
wicrden voorgefchreeven onmogelyk om
wcrkftclligte.makeni by aldien zodanige wier-
K U N D E . 10 5 J
den geeifcht, dewelke regen deredenengemene
begrippen ftrydig zyn j by aldien ons bevolen
wierd te geloven dat eene en dezelve zaak
o p dezelve tyd en wyze tc gelyk is en niet is,
dat tweemaal twee geen vier uytmaken, maar
tien, dac de middelftreep van een rond vande
zelve afmeeting is mcc den omtrek, dat een en
het zelfde ligchaam, op het zelfde oogenblik
des tyds, op meer piaatzen kan te gelykizyn.
Dusdanige Godsdienf t , op zulkebeginffelen gegrond,
zoude waarlyk fchande zyn voor heC
menfchelyke geflagt, het koningryk derhemelen
het eigen goed zynderzottenenfiechthoofden,
niet der menfchen van een gezond ver f tand:
by aldien deze zouden moeten fteuncn op dusdanige
niet bcftaan konnende en onvaftegronden,
leven beroofd van alle hope van vergeld
i n g , ZOO zouden zy zelfs niet nict de iriinfte
fchyn van bewyslykheit voorzien of begrypeti
de uytvoering van de belofte, dewelke fteund
o p een ontwyfelbaar valfchegrond. ISyaldien
onze Kriftelyke Godsdienft zodanig wäre, was
dezelve niet waardig dat een eenig nieuw Aarikomeling
dezelve omhelsdde. By aldien dehemcl,
naar welke wyrykhalzenhechoogftcgoed
niet wäre, by aldien de middelenomdieteverkrygen
in prys dcn'hemel zelf overhaalde, by
aldien de kwalykopgewooge zaken de vleeibhelyke
welluften zouden te boven gaan, de waarneroing
der Wetten ftrydig tegen vleefch en
bloed, het zig zelven te verlochenen, en¿yn
kruys op te nemen, Mark. VI I I . 34. devoorgewende
toekomende gelukzaligheit. DeOngodiftcn
werpen wel ons Kriftenentegen, ^atwy
ongeruft gemaakt worden door de zoo zeer angftvaílíge
vertüoningen van het heifche vuiir, tegen
dewelke geen beter hulpmiddel, dan van
Ongodiftery, kan voorgehangen worden Zy
namentlyk, om dat zy door een vleefchelyk leven
zieh zelven de deure der eeuwigegelukzaligheid
tocfluyten, ftellen, in plaats der ftraffen
van de vcrdoemden} eene gehele vernietiging
van ziel en ligchaam. Dogopdezewyze
bevryden zy zig zelven niet van dat men hen
voor zotten cn dwaazen houdj het welk met
alleen daar in beftaat, dat zy eeneeindelykeeil
gehele vernietiging meer achten dan ecncgelukzalige
onfterffelykheit, maar ook daarin, dac
z y die flaapzap, Opium, waar door zy d e zielen
ftomp maken, voortreftelyker oordeelen dan
het hulpmiddel van eene oprechte en heilzame
boetvaardigheit j zy willen liever niet kennen
den rykdom van GODSgoederHerenheit, endi
verdraagzaamheit, ende lankmoedighcit Rom.
I I . 4. onkundig zyn van áax KRISTUS in dé
wereld is gekomn om zondaren zalig tc makeH
I, Tim.1.15.e n weide voornaamften, omvoof
godloozen teßerven, en voor vyanden Rom. V.
6. 10. De oorzaak van de verbaaftmakende
fchrik, welke de verdoemenis dezeongelukkigcn
aanbrengdj is de ongodsdienftigheittegcns
de godsdienft zelve, oí liever tegens hc£
s s s gebrck-
. . n j . .
i'Ta.i'
i