A Fl
•i
G E E S T E L Y K E
9 8 4
dien afftant, welke op denoodzakclykheic van
liehe cn wärmte gepalt is. By aldien hec aan
die bron nader was, of verder daarvanaf, als
hec waarlyk is, zoude hec niet könnenbcftaan.
Wy erkennen de grondwecindehedcndaaglche
Wysgeerce vaftgeftelc, door welke de 'wannte
is als ecne dikte %rßraalen, datis, overen-weder
als cm Vierkant van de affland der piaatzen
van de Zon. Alwaarom onzevoorname Wysgeer
Ne-juton in zyne Philos. Nat. Princ. Mnthm.
geoordeelt heefc van de biete of wärmte
van de Komeet van hec jaar 1680. dat die geweeft
is, gerekend tegen de zomer wärmte der
aarde, als 1000000. coc 36. of jSooo. tot i.
namentlyk op den 8. December ineene Byzon,
op welken dezelvevanhetmiddelpuntderZonne
afftond alleenlyk van de afrtand der aarde
van het zelveMiddelpunt. Dewarmtevan
kokend wacer nademaal dezelve door proefnemingen
drieraaal grooteris als de bitte van droog
land verkreegenvandeZomerfcheZon, envan
gloeyend yzer drieraaal ofviermaal de wärmte
van kokend water, zoo volgd uyt de regelen
van eene noodzakelyke optelling, dat die Komeet
in zyne Byzon eene bitte heeft gekreegen
2000. maal grooter, dan die van gloeyend yzer
is. Uyt deze gelyke en alderevenredigfte verdeeling
van het licht door de Zonne-draaikolk
volgd de verfcheide dikte der Planeeten zelve,
grooter van die gene, dewelke dichter by de
Zon zyn, minder der verder afgelegene. Onze
waceren zoudcn in de wegfteep van Satarnus
bevriezen, en aanftonds in dampen verdwynen
in de wegftreep van Merkurius, nademaal alhierde
ftraalen der Zonne zevenmaaldikkerzyn,
dan op de aarde: want hec kokend water bor-
relc op, het welk eene bitte zevenmaal grooter
dan der Zomer ontfangt. Dog aangaande de
wyze der dikte dewelke de Dwaalftarrenonder
zig hebben, en op de Zonne, wil ik niet mser
gewagen , op dac ik niet fchynen zoude van de
naaiiwe bepalingen eener Vcrklaring afte wyken.
Dog by aldien myn Text het 00g heeft op de
verfcheide gefteltheit van betZonne-lichtzelf,
ZOO zal zieh in de Wysgeerte vaa Ne-wton wederom
een zeer wyd toneel van wonderen opendoen:
wancwy weeten, doorverzekering,on.
twyfelbare proefnemingen, dac alle de ftraalen
der Zonne niet zyn van eene zoort, maarverfcheidenclyk,
'op dat ik zoofpreeke, geverwd,
verfcbeidentlyk vcrbreekbaar en ombuygbaar,
en hoe meer verbreekbaar, hoe meer ook ombuygbaar:
dac derhalven de Zonne beftaat uyt,
in eenen Wysgerigen zin, geele, roode, groene,
hemels blaauwe ftraalen: dac deze zelve
ftraalen in de binnenfte zclfftandigheit der lig.
hamen zelve verdeeld, omgebogen} weeromgekaatft
en omgekromt worden, over welke verwonderenswaardige
eigenfchappen van licht of
fchynfel de gehele Gezichtkmde van Newton
gedrukt in het jaar 1706. verdiend geleezen te
worden, dewelke een ten eenemaal nieuw licht
aan bet lichtontfteekt. Eyndelykdei^ir^r-ö^ffl^
van den Ooßenwint op der aarde, diaskedannußs
Notou CwantdeLXX- vertalenhetdeZuydewint)
eis teyn huf ouranou, kan zeer gevoegelyk
toegepaft worden op die algemene Osßtdewclkeonderde
Vcrzengde Luchtftreelc,
geduurende de gehele loopvanhetjaarwordlKfpeurd,
en voornamentlyk in de Indiaanfche Zee
zig in verfchciden Moujfons verfpreid, van de*
welke eiders. Zie de Mey Phys. Sacr. bl. 378.
Job X X X V I I I . vers. ly. z6. 27.
Wie äeelt voor den ßort-regen eenen waterko^ uyt ? ende eenen iveg voor bet weer*
licht der donäeren;
Om te regenen op het land, daar niemand en h\ op de Woeßyne y daar in gm
menfche en is.
Om het looeße, ende het verivoeßede te verzadigen: ende om het uytfpruytzd äti,
gras-Jcheutkens te doen
GOD is nietalleen een GOD, Schepper en
Onderhouder van wel gemanierde Volkeren,
maar ook van ongemanierde, Scycen, Tartaren,
niet alleen van tamme beeften, maar ook
van wilde. De alderbefte Voorzienigbeit regeer
beftierfter zynde, groenen enbloeyen onze
akkers, boomgaarden, hoven, wyngaarden,
maar ook de planten waflende in dewoeftynen,
fras-fcheuten dewelke van zelfgroen worden.
ly doed zyne Zonne opgaan over boozenengoeden,
en rcgent over rechtvaardigen en onrechtren.
Matth. V. 4.5. Maardevcrdceling
der waceren over bec gehele aardryk, welkede
groeibare zaken nodig hebben, gefchied niec
door een toevallig geval, gelyk oudstyds Ovidiiis
door voorcordeel ingenonien heeft gezongen:
En nn worden de onzekere wateren »aar ä
bronnen gebracht, nu naar deruymezee.
Ja de meeftc ftervelingen beeiden zieh zull^s
in. GOD deelt eenen tvaterloop voor de overfiroommg,
lajfetepbthegnalah, heyloimafenhuetoo
labroo rhufin, hy heep eene vloed kreid voor de
flerke regen. AquiU, dieilen, hy heeft verdeelt,
anderen, eßeile too Katakliismoo ' ' '
N A T u u
Voornamentlyk zyn aamerking waardig deze
xvaterleidingen, in harezoortten eenemaa), gene
honte, metale, fteene: dealdervloeibaarlte
hoofdiVoiFe zoo van de onder- als boven-aardfche
luche neemd de bcdiening der pypbiiyzen
waar, en echter, het welk eiders overvloedig
is becoogr, is deze, het zy ncderftorting der
regens, hetzy waterleydingzoogrootelykswel
in Order gefchikt, datzyveralledewelgeregelfte
waterleidingen te boven ftreeft. Endicbyzonder
Natuur-bevel verdiend aangemerkc te
worden, waar door het gemeene water enkel door
de persfing van de lucht niet boven d e j z . voeren
kan om hoog geheven worden, en door de
persfing van het water niet boven de gezichtring
van eene vlietende foncein. By aldien het meer
naar om hoog moec gedrongen worden, moet
men zieh van de water-orgel-konft bedienen.
Maar alhier word bec water iiyt de onmeetbare
boezem der Zee niec alleen ter hoogte van 9. of
12000. voecen, of tot de alderboogfte bergkruynen
opgeheven, maar veel verder en zulks
rondom hec gebeel aardryk.
G ü D gaat metjob verder vraagswyze voorc ;
"jDie, ten zy GOD, zal den iveg openen voor het
weerlicht, met het -welk de donäeren uytgegeven
'¿worden ? derech lacheziz kolooth, ho'don kudoimoon,
den weg der onweders, Aquila, eisktupnphoonoon,
in hetgedruyfch derfiemmen, Symmachus
pfophon bronteys, het geluyd des donaers.
De weerlichten namentlykvliegennietmecblinde
treeden, nogwordendegeiuydgevendedonders
gedreeven, de blixem-pylen uytgefchoocen :
zy hebben zieh voorgeftelde weegen, gebruyken,
zeicere oogmerken. De trilling der luchtdondercnde
komen de waterige bobbeltjes by elkan-
R K U N D E. c i 8 y
der, en gebroken zynde vormen zy de regendroppels:
ook dienen de weerlichten en blixemen
om de luche van zwavelacbtigc cn andere
fchadelyke dampen te zuyveren.
Verder ftraaledeovervloedigerykdom van de
onmeetbare GODdelyke goedheir daar in door,
dac Hy regent op het land, daar niemant en is;
op de woeßjne, daar in geen menfchecnis. Om
hetwoeße, ende het verwoeßede te verzadigen -,
ende om het 11 ytfpn/ytßl dergras-ßhentkens te doen
wajfen. De LXX tou huetifai epigeyn, houonk
aneyr, ereymon hou ouch huparchei anthroopos en
autey. Ton chortafai abaton kai aoikeytou. kai
tou ekblaßeyfat exodon chloeys. Hier ichynd als
met de vinger aangeweezen te worden de Arabifche
woelteny in Jobs nabuurfchap gelegen,
en in vergelyk geftelc te worden Egipre, van
bec welk bekend is, dat hec zelve van den hemel
niet word befproeid als gene, maar door de
Nyl-ftroomvruchtbaarwordgemaakt. Niemand
der akkerUeden in Egipte ziet naar den hemelt
^ Seneca ÍF. B. der Nat. Frag. 2. kap. en
Claudianvs :
Egipte vruchtbaar zonder 'Mlk, en heeft alleen
helder eßagr egens, gervß op de Aspunt, geen
wind behoevende, verhengd zig in de wateren t
welke zy zelve henen voerd, en loopt over door
de Nyl. ^
En Plinius in zyaPanegyricon. Egipte roemd
zodanig op het aankweeken en vermeerderen der
zaden, als of het aan de zw aar e regens en hemel
niets verfchuld was.
TibuUus zegd ook: itw droog land eißhtgene
ßagregens, nog het kruyd htd'Jvpyn den regen
gevenden met onderdanig aan.
Beeft de j
Job X X X V I I I . vers 18.
i een Vaderi ofte wie haart de dmppelm a
Tiseßin huetou pateyr ; heeft ook de regen eenen
vader, namentlyk cenen anderen behalven my ?
tis de eßin ho tetokoos boolous drofon, ofwie heeft
dedruppelen des dauwsgebaart ? Eene gebeel byzondere
manier vanfpreeken, waar door GOD
de vader der regen, de moeder van den dauw
wilgenaamd worden. Of GODalleendepIaats
van Vader of moeder bediend, of Hy te gelyk
feelc en baard, de natuur, welke wy zcozeer
verhefFen, zynde buyten geflooten ? Deze fpreek-
^yzen zyn den Ooftenlandersgemeen. Vader
Moeder betekenen bet zelve, hec gene een
a'dergoedgunftigften Schepper, alderwyften
Uycdeelder van zaken den aardbewoondersten
aldermeeften nuttig ende nodig. Zoo wordHy
^ader der lichten gcnaamd fak. 1 1 7 . 7-^ader
heerlykheit Efez, 1.17. Fader der barmhertigwrff
«2.Kor. I. 3. klaar blykt hetuytdecotnog
toegezegdc zaken, datGüDaanonszyneweU
dadigheit door de •weldaad van regen openbaart
ende oeftent. Hy regentoprechtvaardigenenonrechtvaardigen,
iVJactb. V, 45. Hec aardryk
Word week gemaakt, uyt de alderrykfte regenbewaarplaats,
develden, beemden, wyngaarden
worden doorvochtigt, de dorre en doritige
plaaczen fcheppen water, nienfchen, beeften,
groeibare zaken worden verkwikt. Jadezezoo
milde en welgefchikte verdeeling der regen-wateren
is by den H. PattUts een bewys van de
Goddelykegoedheid. Hand. XIV. 17. Hoewelhy
nochtans hetn zelvennietonbetmgtgelaten
en heeft; goed doende van den hemel, ans regen
ende vruchtbare tyden gevende. En ook by onz
e n > ¿ XXXVI. 31. Vaardoor rieht hy de
Volkeren: Hy geeft fpyze ten overvloed. Gelyk
Hy ookinderdaad bet rechtvanzynevaderlyke
macht oeffend, zoo dikwyls hy regen ten ííraf
aan zynewederfpannigekinderen toezend, volkercij