m
ùi-, mir;'
i - -
! ) í l
G E E S T E L Y K E
1048
veranderingcn, ontwerpen, beweegingen der
ligcliamen van G ü D afhangen, den eerfter
Maker en Beweeger, waarora 00k niecdeverandcringen
van de wille, degoedenamentlyk
door dewelke \vy tot eene hooger trapvanvol
maaktlieitwordenopgeheven? Tezyu, datwy
zyn, te willen, her goedetewi l len, hecgoede
t e d a c a , zyn trappen van volmaakchcit, decen
hooger en grooter dan de andere. De eerfte
laacfte van deze ladder, by aldien die zonder
betwifting van G ü D is, waarom nietlieverde
overige? frant het is GOD die iti 11 werktheide
het etilen en het -iperkn, nna zyn iz^elkhage)
Filipp II. 13. Nogtans is 'er een zeer groot
onderfclieid tuflchen de veranderingcn der I'
liamen en der wil. De ligchamcn beweeger
zelveniec, maarwordenbewoogen, enwel
gens de regels vanGODindcwereldingevoerd.
JVlaar de oorzaak van ons willen is anders. Ik
kan willen > of niec willen. Adam bezat voor
den val eeac aldervryfte wi l , maar hy en zyne
nakomelingen hebben naderhand verlooren de
vryheid tot het goede, behouden zyadedegenegendheid
tot het kwade: derhalven wat goeds
dac hy wil, of doed, dat moet hy eeniglyk
GODS genade dank weeten. ßehalven andere
dingen beftaat in dcze zelve vryheidvante willen
het beeld GODS iiyt den menich uycblinkende
de eere cn heetiykheit, waarmedeGOD
den menfch heefr bekleed. Dat gevoelen der
Epikurilten van het weezen der ziele, en de
vrye wille is van alle hec alderbeuzelachtigfte
en ongerymft-e geweeft, dat dezelve niet anders
zy dan de beweeging derondeelbare ftofj
e s , xets middentuilcheneenerechteenkromme
iyn. Wie zal, ten zy hy heriTenloos is, vry--
heid aan ondeelbare vezeltjes toefchryven, onvatbaar
voor alle kennis, ot toteeneafwyking
hoedanige dieookzy, onbekwaam? VViezoude
het niet eer belagchen dan wederleggen ?
Tot deze eere en heerlykheit, met welke GOD
den menfch heeft beklccd, behoord ook de onfiei
ffelykheit der ziele, voornamentlykenalderklaarft
betoogd in G O D S geopenbaarde Woord,
maar ook door hec natuur-en-redc-licht opgeheldert.
Licht word by licht gevoegd, het
eene ontfteekt het ander. Dit docd zig op voor
de menfchen, dat voor de Knftenen. De Bewysredenen
uyt de Natuur en Zededundige
Wysgeertc genomen, al lioewel dezel ve niet op
klimmen tot de hoogfte trap der Wiskundige
betooging, dienen zy tenrainftendaartoc, dat
de mond den ongelovigen gellopt word. En
te merken, dat 'ergencbe-
1 worden bygebracht tegen
'CO na de dood, maar over-
, cn welzod;
des toekomendeo levens, al was het fchoon dat
het zclve alleenlyk m.mr waarfchynlyk was.
Het is eentekenvan eenen becftachtigen inborft '
niet van een alleen ftoíFelyk menfch dedooden
veraietiging te ftellen voor het leven en dconfterfFclykheit.
De zclfsvergenceging, al was
hts in de waarfchynlykheic alleen
•Ihier ftaat wel aan
wysredenen könnet
het toekomende lev
vloedig vele voor het zelv.
dcwelke op de alderhoogfte gedaance va
fchynlykheic fteunen, Den llerveling i:
ifterftelykheit aangebooren
kan hy ni ;y krankzinnig zynde
zieh zelv"
in Ige,
1 waardcbc
, ook
op
nig, zichberoven van de hope
het ilt ^
het toekomende leven , heeft de Vader der
Roomfche welfpreekendheic regen den Epikuriften
verdedigt. Den ongelovigen is het eigen
zyn bell te doen niet alleen om te beftryden de
zekerheid, maar ookdewaarfchynelyklieitvan
het leven na dit ziillende volgen ßy aldicn
deze waarheid aan imand alleenlyk maar bewys^
felyk zal toefchynen , die zal op deze wereld
zodanig leven, dat hy in het andere leven geen
berouw zal hebben van het leven, hier doorgebracht.
Geen ongodiít heett een zoo koper
voorhoofd, dat hy zoude diirven onrkennen,
dac in het andere leven den vroomenvergeldingen,
den godloozen itraíFen bereid zyn, by aldien
'er een zoodanig ander leven is. Dat waarlchy.
nelykis, kan niet valfch gezegd worden. Deze
weg van de rede den ongelovigen zelve ziiUende
de Schaapskoye van den Kriftelyken Godsdienft
inkomen geopend, moet van den Zcndelingen tot
devoortplanting des Geloois worden betreeden.
Over dit onderwerp op eene andere cyd meerder.
Ik ga voort tot de heerfchappy aan dit edel
en te gelyk onwaardig fchepzel overgegeven
vers 7. 8. 9. Gy doed hem heerfchen over de
•werken tiwer banden, gy hebt dies onder zyne
metengezett. Schapen ende offen , alle die ;
ook mede de dieren des velds. Hetgevogelte des
hemds, ende de vijjchen der zee, het geen de
paden der zeen doorivandelt. Die geen, dewelkc
een Heer is over zig zelven, die kan des re
gelukkiger anderen rcgeeren. Derhalven zal
ik deze myne vcrklaring beginnen, van het regecr
be-djind der ziele, het welk zy heeft over
het ligchaam, het welk word gegrond op de,
inderdaad verwonderlyke, vereeniging van de
ziel met het ligchaam, onmiddelyk van GOD
afhangende. Deze Alleenheerfcher, de Ziel,
denkt nauwelyks, zittende in de herfTcnen op
den throon, nauwelyks wil hy, dat het ligchaam
wandelt, ftaat, zit, of tcrftond, fchielykcr
dan in een ogenblik , voerd het de beveelen
uyt, het wandelt, rtaat, zit, en wel volgens
de regels der Goddelyke Tuygwcrkkunde.
De dierlyke geeften vloeyen zonder vertoeving,
by aldien 'er zyn, door de zenuwen in
deze of gene fpieren, zullendc aan deze boven
de tegen ilreevers overwigt geven; de fpieraclitige
veezels worden aanllonds uytgerekt, bev\
oogen, gevolgd zyndc derzelver zamentrekking,
de beenderen cn gehele ledematen, de
die Monarch, dewelke'de beveelen gee'ft,
ten eenemaal van de wyzeonkundig. Zie daar
eenen Veldlieer, dewelke tot ecn zeker einde
op het alderwelgefchiktfte de flagorde van een
Icgerfchaart, cn gelcid, zelfs onkundig, hoe
vele
Ñ A t U U k K U N D E
vele of hoedanige krygsbcnden dat hy heeft,
ot en hoe dat dczelve zyn gewapent, welke
weg zy gaan zullen! De bczoldelingen, deelke
de bevelen van den Veldheer ¿hooreamen
zelfs ook deO^r i f r i , zyn van reden ontblood,
ja zelfs daar voor niet censvatbaar! Eene
zaak vandegrootfleaangelegendheid, waartoe
een onbcfcliaafde landman alzoo bekwaam is,
als de alderfchranderfte Wysgeer! Maar binnen
welke enge palen is deze heerfthappy, volftrekt
te gelyk en onbekend, nanientlyk d a vrywillige
daden beperkt, van deze heerfchappy bevryd
zynde alle die daden, dewelke gelthieden
de ziel daar van onkundig zynde, ofook
tegen wil en dank van dezelvc! Deze Heerfchappy
gaat zelfs geene vinger-breedte buyten de
icheidpalen van ons ligchaam, Dit hoge en
läge rechtgebied toond en bctoogtnoodzakelyk
lets anders ver nytfteekenders, ja oneindig vermögende,
het welk volftrekt Over alle zaken
fchikt. De oneindigekrachtvandczeAinyiÄÄipy
vcrtoond zig voornatnentlyk in datuytmuntend
gebied van de ziel, het welk zy oeftend
over die oneindige diHkieelämin dealderrykfte
fchat-bewaarplaat! der herflenen fchuylende.
Hier zoud gy zien fchatten van ontelbarc zaken,
dewelke binnen en buyten ons, en in de
natuur zyn: alle veranderingcn en trappen van
gevoelyke hoedanigheden, van licht, koleuren,
gcluyd, renken, fm^ken, geheleenbyzondere
ligchamcn van het Gehcel-Al. Ecn
Schat-bewaar-plaais met de alderdierbaarfte cn
aldernetfteuytgewerktefchildcryenopgepronkt,
welke de eigenaar op zyn wenk alle oogenblik
fchikt, plaatil, inorderllclti bywelkeallede
werken van allede aldcrervarenfteSchildcrsgc^
ne fehaduwe zelve können halen. Zy können
en durvcn berispen de onbefchaafden in de konft,
maar die met deze dicrbare fchat van ingefchapen
denkbeeiden zyn vercerd j ook de gebreekcn
van die gene, dewelke naar de konft van
fchilderen. Wicnu, ishy, dewclke
de pcnccelen heeftgemaakt, die de banden heeft
beftierd, die de verwcn heeft gemengd? Zie
daar een aldergrootft boek, en metallcgeleerdheid
ten eenemaal vcrvuld, het welkzelfde
ongeletterden, leezen, enverftaan! maar wie
heeft de boekftaaven, waar uyt het zelve beftaat,
gefchikt, gezet, cicrlyk gevoegd ? Inderdaad
hier is gene plaats voor het geval j
ook zyn wy de uytvinders niet van deze ßoekdrukkers
Konii, wel bewuft zynde, datwy
deze denkbeeiden nog ontworpen hebben , nog
in Order gefchikt. Waar van dann heb ik de
heerfchappy over dezelve, dewclke naar het
voorbeeldvan diebezoldelingcn, opmyn wenk
af cn aangaan ? Verbergen zy zig, cn weet ik
niet waarhecn ? komeii zy wederom, cn weet
•kniet waar van daan? Hoedanige zy zyn, hoe
vcelingetal, vanwclkegedaante, waarzyhuisveften
weetc ik niet met de alderonwctendftcn ,
en nogians Haan zy alle ogenblik opmynwenk
1 0 4 ^
gereed. Ik verandere dczelve, bindedezelve,
ichcide die van een, zonder dat "er nogtans
eenige vcrwarring ontftaat. ßy aldicn mifTchien
cen ander denkbeeld, dan ik zoeke, zig mögt
aanbicdcn, zende ik dat te rüg ,Weetendei dac
'er ook dat tegenwoordig is, het welk ik begeere.
Zoeke ik, vinde ik, niet weetende op
wat wyze, of waar? Ik zoeke myn zelven in
myn zelven, om dat ik dikwyls myn zelven
verheze. Ik erinnere my dat gene, dat het geheugen
is ontfchooten. Daar gäät een menfch,
op dat Ik Zoo fpreeke, voorby myne oogen ,
ik zel hoedai ig ik geweeft ben iil mj n e
kindsheit, tocn ik een jongen wasiin myn fo„.
_ mgfcliap, rype jarcn cn ouderdom. My
komd in gcheugen het vermaak , het welkik
voor 20. cn meer jaren heb genooten, alhocwel
ik dat zoo nict gcvoele, hocdanig het voortyds
IS geweeft. De droevige voorvallen, my
eertyds gebeurd , komen voor myn gemoed •
vergezclt met alle hare omftandighcdcn, maar
zy doen my zoo niet aan, gelyk zy my eertyds
aangedaan hebben, gelyk zynde het gefchildcrdc
vuur, het welk nict brand. En het ondcrfcheid
zelv, het welk is in de herinnering ^
geeft eigen merktekencn op Van een vroom öf
onvroom menfch. Gene erinnert zig der bedreeven
misdaden aangedaan zynde doOi de a(.
dergrootftc droefhcid , der rampfpoeden niet
de hoogfte blydfchap, het middelpunt van zyne
geruftheid eeniglyk in GOD ftellendc: deze
herinnert zig vrolyk der zondige welluften,
in welke hy voorheen lag gedompelt. der tegenfpoeden
ongeduldig zyndc.
Het was den menfch niet genocg heerfchapf
y te hebben over het ¡¡¿cbtiäm ende de denkbeeiden
, ook hem is de Alleenheerzing over
andere fchcpzclen vergund. Gy doed hem heerfchen
Over de ••Jserhn uwer banden; ¡ry hebt alles
ander zyne - voetm geaett. S¡jcíhrjaufjeini^ ií eennddee offen,
alle die: ook mede de dieren des velts. Hei
ge-vogelte des hemds, ende de viffchen der zee ;
het gene de paden der zc'en dooi'-juandelt', Uyt
het verhaal der Schepping blykt het, dat alle
de fchatten der natuur met alleen aan den A[-
dercerftcn Menfch als op een Toneel zyn vcrtoond,
maar overgegeven, Hy kon eetenAé
alderlekkerfte vriichtcn van allen boom des hofs;
uytgcnomen de boom der kennijfe des goeds ende
des kwaads, dewclke naderhand onzc halzen
de grootfte rampfpoeden heeft gedrukt,
Gen, II. 161 ly. Voor de vocten lagen de
ilderdicrbaarftc paarlcn , de alderfchittcrcnfte'
juweelen, het alderziiyvcrfto gout. Alle on-:
'ernuftige dieren waren tegenwoordig aan deii
Heer holding zullendc bewyzen, en ontfíngen
lamen ten tekenbcwys van onderwerping: zoo
ìls Adam alle levendige ziele noemen zonde, dat
zoude zyn naam zyn. Zoo hadde Adam genoemd
de namen 'van al het Tjee, ende van 't
geiiogelte des hemels, ende van al "tgedierte des
velds. Gen. 11. 19. ao. Even gelyk, ten te.
fced
i iJH'ii
l l l l fil •
% '
r i :
iiiii