G E E S T E L Y K E
fteel of ftam, uit de fchoriTe, uit eene inwendiger
houte, ofandere vafterftofte, enbetpit.
D e Ichorfle, d e wortelen, fteel, en takken omringende,
word wederom onderdeeld in een buitenft
dun velletje, en binncnfte ftoffe. Hec
velletje beftaat uyt vele pypjes o f blaasjes naaft
elkander gefteld. Dodi de binnenfte ftofte i, j
U y c h e l l e houce buisjes,door dewelke hetvoe-1
dend zap naar cm hi)Og klimd 2. Uyt blaasjes
met dun zap gevuld. 3. Uyc byzondere voe-,
dende pypjes, dewelke eene grocer menigtevan
z a p voeren, dan die houte, waar van daan hec .
komd, dat doorgaans de Liiideboomen, o f andere !
jarige van binnen helle boomen door de fchorsfe
alleen voedzel fcheppen.
Hec hont of de binnenlle ftoffe \s.nàtfiam j
beftaat I. uyc vezelsofhoucepypjes,hol ,bon- ,
d e l w y z e en netswyze te zamen gevoegd. 2.
U y t blaasjes, dewelke tulTchendereeds gezeg- '
de pypjes leggcn 3. Uyt byzondere water of
dauw-leidingen. 4. Uyt lucht-leidingen,dewel - ;
k e doorgaans in de wortelen wyder, als in de
ftam zyn, en tot de ademcocht dienen, gelyk
in de dieren de long, in de viffchen de kuwen,
en in hec byzonder de lacht door de uycerite
vezeltjes der wortelen naar zieh crekken.
ü p dat deze zaken gemakkelykerzoudenbegreepen
worden, en te gelyk de verwonderenswaardige
fchikking der boomen blykbaar zy,
ZOO ilei le ik uyc de Anatom. Plant, van Malfighius
bl. 21. op
F i g . I. Ve bz^ ttnet Eikenboom, alvvaarA.
z y n de blaasjes over dwars gefteld. ß . Depypjes
vezelachtig houte bondelwyze by een vergaderd.
C. de tuflchen inieggende open plaacz
e n , dcwelke de blaasjes D. veryullen. E. de
vezel-bondelrjes nu en dan, gelyk in F. onderl
i n g vereenigende en ingevlochren. G. de ryge
der blaasjes. H. de vierkantige ligchamen byna
harde en byna beenachtige, tuflchen de rygen
der blaa.sjes ingevoegd.
F i g . IL Vertoond het hout o f tronk van den
Eikenboom in het längs geineeden : alwaar A de
houte pypjes zyn. B. de tuiTchen ingevoegde
blaasjes. C . de gehele rygen van blaasjes. D. de
gehele rygen of bondelcjes van vezelen. E. De
bolletjes van gezegde vezels onderling gapend
e , dewelke als bovcn op de omgekeerde blaasjes
ryden in F . G. de lucht pypjes, van welke
H . de voornaamfte.
F i g III. Is een gezichteindcrlyk affnydzel
van dezelve boom: waar in I. de rygen der
houte buysjes K, de monden der luchcpypjes,
o f aderatochcpypjes. L . De alderkleinfte adem.
cochi pypjes.
F i g ÌV. Vertoond de fchyfvan zt^^KaJla-
' 3 van 18. raaandenoverdwarsgefneeden
alwaar A . is de baft beftaande uyt 4. rygen vezels.
B. de blaasjes. C . hec omwind/el houtvan
het voorgaande jaar, waar in zeer kleinclochtpypjes
worden geopend D. de nieuwe kring
van hec volgende jaar, of inwindzel hout, ce
zamen gefteld uyt bondeltjes van vezelen E.de
monden der luchtadertjes in dezelve. F.hetpjj
beftaande uyt blaasjes. G. dezer zelyer lange
u y t r e k k i n g , het begin ecner nieuwe tak.
Hec geen Job vermeid van em wortelinit
aar de veronderende, en niec tegen ftaande defta^
in het ßofwi-ßorven, van de renk derwata'tn
'wederom uytfprmteude, bewaarheid d e ondervm.
ding van vry veie boomen, maar byzonderlyt;
van den laurierhom. Welken zelven boom, in
de Oofterfche Landfchappcn gemeen , misfehlen
onz e Wysgeer voornamentlyk heeftver.
ftaan. De wortel van zonmige is leve,
dan de ojfpervlakte, gelyk van de lawier
maten dat als de fiam is verdord, afge^
zynde weeldriger vrucht draagd. Plinius elders.
Gelegendheid geefd Jobs fpr e ekwy z e van ¿i
reuk der isjateren •weder iiytjpntyten, tot zom.
mige gedachten, dewelke mlifchien niec buytej
den haak zyn.
In den eerften opflag fchyndj'oi'aan de planten
niec alleen toe ce f chryvenleven, maaroofe
g e v o e l , hi&x reuk, welke wy inonzeMocdet.
tale uycdrukken door Schmecken, doordienwj
gewoon zyn door een en hec zelve woord 4
fmaak te becekenen en de reuk. Hierom haali
het de Vertaling van Lutherus over, er grt
net 'Wieder vom Gertich des ¡-Vaffers: hy groeoi
weder van de reuk des waters. Doch heti^
voel betekcnd hier ter plaacze een licht aann
ken van eenige zaak. Recht. X V I 9. Simj$
verbrak die zeelen, ¿elyk als een ßioerken m
grof glas va'broken word, als het vyergevotli
baharicho, eigentlyk riekt ^ in hec zelve cene
ken. ßekend is de fpreekwyze, ßibolet mik
ik begin te r ieken wac voor gevaar dat'erfchuyli
o f a a n f t a a n d e , is, ich ßchmecke den Braten, ifl
fchmecke Feuer: van yzer, wanneer het
aanraken van de zeilfteen de kracht der zeii
fteen aantrekc, es fchmecke den Magnet. Maa
ook ontbreeken 'er aan hec Heilig VVetboc
gene piaatzen, in dewelke aan de planten g^
voel Word toegefchreven. Pl: LXXVIII.4Í
Hy doodde harcnwynfiok door denhagel, jé»
rog, eigenclyk, hy heeßgedood, van het leve
beroofd. Gydwaas, het genegy zaeid envn
niet levendig, ten zy dat hetgeßorvcn zy '
K o r X V . 36.
Verder fchynd Job zig in te laren in l^etve^
f c h i l , ook onder den hedcndaaglchen endo
z o e h t , rakendc de voeding der planten j
dezelve veel eer aan het water, dan aan
aarde zy toe te fchryven: voor het w,acerfc]'
dendc^íífí», Helmont, en deszelfs aanhang^
voor de aarde, dewelkc de Moedervanm
word genaamd, IVood-juard in fome
and Experiments concerningvegetation. Dctw)''
fei zul len w y nietoplof len, by aldienv/yjol'^*
fcheidsman roepen, om dat deflelfs woorden vff
ftaan können wordenen van het water,en van'''
aard-aehcige deeltjes m het wacer hangende,
d e f l y m e r i g e , v a n d e f n o t t e r i g e . 'Licde
Sacr. hl 320, J^
n a t u u r k u n d e . 869
J o b X I V . veiiT. 10. 11.11.
Maar een man fterjt, als hy verzwakt is: ende de menfcb geefl den geeft: ivaar
is hy dani
De wateren verloopen uyt een meyr: ende eene riviere droogd uyt, etsde verdord,
Ahoo licht de menjche neder, ende en ßaat niet op: tot dat de hemelen niet meer en
zyn, en ztillenze niet opwaken, nochte uyt haaren ßaap opgeivekt worden.
Hec z y vcrre, dat jemandzoudedenken,dat
L X X . over heoos an ho ouranos ou meyßirrhaphey,
Job geloofd, of vaft gefteld heef t , de gehele
vernietigmg van den menfch na de dood. In
den aldergodzaligften man valc genefchaduwe,
zelfs niets der minfte gifling van de twyfelende
Pyrrhonißm. ßekend is deiTelfs belydenifle,
ik weet dat myn Feiiojßr leefd. In bet voorgaande
gcnaait, dat is, zoo lang deze overeenftemming
der hemelfche ligchamen, die opftel der
wereld duurd, waar uit zekeriyk kan beflooten
w o r d e n , d a c na die leven een ander gezichtder
hemelen zal zyn, en dan de ligchamen der dooden
heefc Job geleeraard: dat 'er voor eencn
gnad bilthi tot dat niet, zetten de
tot dat de hemel nkt zy aan malkander
boom, als hy afgebowjDen iverd, ver-wachtinge
is dat hy afgehowjjen weder iiytfpruyt..^KcYioon
zyne 'wortel in de aarde is veroiiderende , en
zyne ßam in het ßof verßervende, dat zyne
fcheute nochtans niet ophouat, maar dat het anders
met den menfch is gelegen , de vereeniging
tuflchen ziel en ligchaam eenmaal zynde
los gcmaakc, de menfch door de krachcen
der natuur niet weder levendig word ;
om dat namentlyk die vereeniging van verfcheiden
weezens de krachten van de geheele
natuur overfteigert, afhangende van GODS
aldervryften w i l , vernieuwd moet worden do-or
dezelve alles vermögende wenk. Onze Godgeleerde
verklaard z ieh o p hec aldervoorcref felykf t
weder opllaan.
Vers 11. De wateren verlopen uyt een meyr,
ende eene riviere droogt uyt ende verdord. Laac
meer dan eene uytlegging eoe, namenrlyk op
de tegenwoordig ftolfe toepaflelyk : daar zyn'er
dewelke willen, dac niec hec leven van den
menfch met de zee en riviere overeenkomftig
i s , anderen overeenkomftig ; niet overeevkomßig,
in zoo verre dat de zee cn rivicren alle
oogenblik veranderd worden, altyd hare wateren
verliezen, en echter wederom verkrygen.
Alle de bekengaan in de zee, nochtans en word
de zee niet voi: naa de plaatze daar de beeken
heenen gaan, derwaarts gaande keeren zy weder.
Predik. 1. 7. In tegendeel, het leven van
vers 12. dat de menfchen na de dood niet weder
zullen opßaayi, tot dat de hemelen niet meei' en
«7».-namentlyk,iic hcmelen die nn zyn 2. Peer.
I I I . 7. toe dat verfchynen zal , eeue niewjue
hemel, en eene meuwe aarde Openb. XXI . i.
D e o v e r g o d v r u c h c i g e M a n w i f t , dat de hemelen
(lis een rook zullen verdwynen , en dat de aarde
als een kleed zal verouden, Jez: LI. 6. Hec Hebreeuwfch
den menfch, zeer gelykende , ovaeenkomßig.
naar eene ftrooni, komd nooit weder. Anderen
in tegendeel, dac gelyk hec onmogelyk is,
dat ot de zee, o f de rievieren ten eenemaal iiitd
r o o g e n , dat het ook alzo onmogelyk fs, Jat
een menfch, alleen door de krachten der nat
u u r , uit den dooden wederopftaat.
J o b X I V . veiff. 18. ici.
^"flaatzl'^^^^ ^^^^ -vergaat: ende eene rotze word verftelt uyt hare
De ivateren verfnalen de fteenen : het ftof der aarde oveiflelpt het gewafch, dat
van zelfs daar uyt voortkomd: alzoo -verderft gy de verwachtwgtdes L/chl
ing plaatft onze Wysgeer den
vak zecr fchepzel. te-
I n verj^
menfch, dit zwa t en zeer teder (ehepzel,Tegen
de aldergrootfte en ftceuwigfte bergen, de
alderhartfte keyen , de Marfczifihe (beenklip.
p e n , en hy doed Over beiden llytfpraak , dat
dezelve vcrderving en oordeel zyn onderworp
c n , dat ook de dood d m rotzen cn Iteenen
overkomd.
Eene verklaring Over het i8. versje zoude
können opleveren dat gedeelte in hetbizcnder
men/che«,
van de Natimrkiindige Befchryving van Zwitzerland,
het welk handeldvandenederploffin.
gen of inllortingen der bergen, von Birg-Jil-
Im, Berg-Bruchm, Rufen, J?iyf»m, dcwelke
gcwoonlyk gebeuren dooraardbevingen, wate,
ren, rivieren, beeken, watervallen uylknagend
e , deonderaardfcbe zand-aderen zynde uytgep
i i t , waar van ik breeder hebbe gehandeld in
Orthogrüfh. Hdv. bl. 127. 144,, ¡„derdaad
n.ets IS er zoo verheven, dat biiyten gevaar
van
ifiiif
I