
als de flrontjager, de meeuwen vervolgt en noodzaakt
, om den reeds doorgezwolgen visch uit te braken,
om haar tot voedfel te dienen.
LXXVII. DE ZE E ZW A L U W , DE S T E R N ,
(S T E R N S .)
GeJIachts- Kent eden. De bek ongetand ; els wiize,
regt, fcberp en aan de punt een . weinig zamenge-
drukt; de neusgaten zamengedrukt en aan het grond-
ftuk des beks geplaatst.
*f S. IiiRUNDO, Linn. Spec. 2. De groote
Europirche Zee-Zwaluw, het Vischdiefje, de Split-
ftaart. K* Hirondelle de mer ,* le Pierre garin. The
gfeator Tem. D ie g eme i n e Me e r s c hwa l b e .
Nozeman, Tom. I I , pag. 105. Buffon, IX , 205, pl. 9S7.
F risch, T. 219. T emminck , Manuel I I , 740.
Kenteeken. De bek karmozijnrood * fomtijds aan
de punt zwartachtig; de iris bruinachtig rood; de
kop , nek en de bovenhals van achter zwart; de
onderhals van achteren en het bovenlijf blaauvvach-
tig aschgraauw; de hals van voren , aan de zijden
en achterlijf w i t ; de borst eenigermate aschgraauw;
de flagpennen licht aschgraauw, naar het einde donkerder
; de (taart w i t ; de beide buitenfie pennen
donkerbruin; de pooten rood; lengte 14, vlugt fa
duimen. Man en wijf volwasfen.
Woonplaats. Hier te lande , menigvuldig aan de
rivieren digt aan zee, in kleinder getal binnen ’s lands;
bij (tor mach tig weder ziet men ze evenwel in groote
fcholen van 60— 80 bij elkander.
Voedfel. Visch en infecten.
Voort-
Voortteling. Hier te lande nestelen zij op losfe
veenbonken in uitgeveende plasfen ; zij legt 3— 4
bruingraauw zwartgevlekte eijeren ; broeitijd 14
dagen.
Ligenfchappen. Vliegt fnel en l igt, fcheren ook
veel over de oppervlakte van het water; wegens
hare korte pooten en lange vleugelen zwemmen
zij zeldzaam; haar gezigt is zeer fcherp.
2. S. Nicra , Linn. Spec. 3. De kleine Zee*
Zw aluw, de Rietzwaluw , de zwarte Ikflern, de
Brandvogel. Hirondelle de mer a tSte noire, ou
Gachet, la Guifette noire ou TLpouvantail. The
lesfer Sea-Swallow , Black T em , Brown Tem. D i e
S c h w a r z g r a u e Me e r f c h v v a l b e .
Nozeman, Tom. I I , p. 131. Büffon, IX; 214, pl. 333,
in volkomen vederen. F risch, T. 220. T emminck, Manuel
I I , 749.
Kenteeken. De bek zwart; iris bruin; de kop en
nek zwart; de kop van voren , tusfchen de oogen,
de keel en hals tot aan de borst wi t ; het bovenlijf,
de fluit en de ftaaftpennen blaauwachtig aseh-
graauw; de borst en het onderlijf vaal zwartachtig;
de onder-dekvederen van den flaart wi t ; de buitenfle
flagpennen aan den binnenbaard wit gezoomd; de
pooten donkerpurper; lengte 9 , vlugt 21 duimen.
Man en wijf volwasfen in wintervederen.
De jonge van het jaar voor de herfstrui is , volgens
den Heer temminck , de^A. n&via, linn. Spec.
5 , buffons Guifette, D f, 213, pl. 924 , zeer
naauwkeurig.
Woonplaats. Hier te lande, aan de veenplasfen ,
nieren en rivieren van zoet water in zeer groote
& 4 me