
van vlugt, diefachtig; bij het naderen van onweder
komen zij naar den grond in de bosfchen.
2. C. Frugilecus , Linn. Spec. 4. De Roek
of Rokrave, de Korenkraai. Le F r ea x , 011 Frayort*
ne. The Rookcrow. D ie S a a t k r ä h e .
NOZEMAN, I I I , 199. BUFFON , I I I , IO3, pl. 484. FRISCH,
T. 64, de oude. T emminck, I , 110.
Kenteeken. De bek regt, zwart aan zijn grond-
huk; de. kop van voren , de neusgaten en de keel
ongevederd, graauw; het geheele lijf zwart met een*
purperen en violetten vveêrfchijn; de iris graauwach-
t ig; de pooten 2wart; lengte i i , vlugt 3 voeten.
Woonplaats. Hier te lande, aan den kant der
bosfchen, nabij bezaaide landen,
Voedfel. Veldmuizen , wormen , maskers van tor-
ïe n , rupfen, en het gezaaide graan, hetwelk hij
jmet den bek uit den grond haalt.
Voortteling. Broeit hier te lande, nestelt in de
boomen aan de kanten der bosfchen ; zij legt 3— 5
groenachtige eijeren met blaauwachtige graauwe en
bruine vlakken , die zij in 16 a 20 dagen uitbroeit.
Eigenfchappen. Zeer gezellig, houden zij zich
bij troepen te zamen; goedaardig en niet lchuw.
3. C . CoRNix, Linn. Spec. 5. De bonte kraai.
L a Corneille mantelée. The hooded Crow. D ie n e-
b e l Rabe.
Nozeman, I I I . 205. Buffon, I I I , 108, pl. 76.- F risch,
T. 65, T emminck , Manuel 1 , 109.
Kenteeken. De bek dik, zwart, regt; de iris
bruin; de kop, keel, vleugelen en haart zwart,
met een’ violetten en groenen weêrfchijn; de hals en
ge-
#
geheel het lijf aschgraauw; de (taart afgerond; de
pooten zw art; lengte 19 duimen, vlugt 3 voeten
I duim.
Woonplaats. Hier te lande aan den kant der bosfchen.
Voedfel. Eet alles.
Voortteling. Broeit hier te lande, in boomen,
zelfs in de tuinen; zij legt4— 6 langwerpige, lichtgroene
bruin gevlakte en geftreepte eijeren. Men
wi l , en misfchien niet zonder grond, dat zij in geval
van nood ook met de C. Corone paren.
Eigenfchappen. Niet lch uw , langzaam en zacht
van vlugt.
4. C . M o n e d u l a , Linn. Spec. 6. De Kaauw.
Le Choucas. The Jackdaw. D i e D o h l e. D i e
T u r m r a b e.
Nozeman, I I I , 219. Buffon, I I I , 115, pl. 523. F risch,
T. 67 en 68, ee'ne verfcheidenheid die gei>eel zwart is.
T emminck, Manutl I , u i .
Kenteeken. De bek korter dan bij de vorige,
zwart; de ' iris w i t ; de kruin van den kop zwart
met violetten glans; van achteren en de hals van boven
aschgraauw; het lijf van boven zwart , violet
en groen glanzende; de borst, buik en pooten
zwart; lengte 13! duimen, vlugt 2 voeten.
Woonplaats. Menigvuldig hier te lande op de
yelden bij de dorpen; in de heden op torens , kerken
en ook op vervallen gebouwen.
* Voedfel. Wormen, maskers van infecten, eijeren,
vruchten, des winters ook dood aas.
Voortteling. Broeit hier. te lande, nestelt in de
gaten van torens, oude gebouwen, zeldzaam in holle