
Voortteling, Nestelt in de hoornen, fomtijds in
derzelver natuurlijke holligheden, ook wel , hoezeer
zeldzaam , in de gaten van oude muren; zij legt
4— 5 blaauvvachtig witte eijeren.met rosfe vlekjes,
die door man en wijf bij afwisfeling in 14 dagen,
uitgebroeid worden.
Èigenfchappen, Van aard droevig, ftil en niet
leerzaam; zingt niet; vliegt fn e l, maar op kleine
afltanden ; kan niet tam gemaakt worden.
CXIV. DE KW IK S T A A R T , (MOTAC1L L A .)
Gejlachts- kentecken. De bek elsvormig , regt, de
kaken omtrent gelijk van lengte, de neusgaten bijna
ovaal, de tong met infnijdingen, als gefcheurd.
1 . M. L u sc in ia , Linn. Spec. 1. De Nachtegaal.'
Le Rosjignol. The Nigtingale. D e r Nach, -
t i g a l .
Nozeman, T . I I , p. 123. Buffon, V I , 1 , pl. 615.
F risch, T. 2 1 , / . 1. T emminck, Manttel i , 195.
Kentecken, De bek boven donkerbruin , van onderen
licht graauwbruin , van binnen g e e l; de iris
lichtbruin; kop, nek, de hals van achteren en ter
zijde en de rug bruin roestkleurig; de keel, de hals
van voren en de buik witachtig; de borst en de
zijden van het lijf aschgraauw ; de flagpennen graauwbruin
, roestkleurig gezoomd; de Haart vaalbruin;
de pooten vleeschkleurig; lengte 6 , vlugt 9 duimen.
Man en wijf.
Woonplaats, Komt hier te lande in April, houdt
zich op in de bosfehen in het fchaarhout en in de
tuinen, en vertrekt in Augustus.
3 gS
Voeclfel. Infecten, inzonderheid kleine groene
Fupfen van de eiken, de hagedoorn en andere llrui-
ken, kapelletjes, vliegen en op hunne togten aal-,
vlier- en andere besfen.
Voortteling. In het flaghout, ook op den grond
aan den voet van eenigen ftruik: zij legt 4— 6 olijfgroene
eijeren, die door het mannetje en het wijfje
beurtelings in 14 dagen uitgebroeid worden.
Eigenfchappen, Uitmuntend en onvergelijkelijk in
hunnen zang , bedachtzaam, maar ook onvoorzigtig,
ten onregte noemt men ze nieuwsgierig: want men
kan hun allerlei ongewone dingen voorzetten, zonder
dat zij er meer dan gewoon opletten; 'wanneer
men dus den grond ontbloot, zoo komt hij er dadelijk
wel op a f , niet 200 zeer uit nieuwsgierigheid,
maar om te zien , of er zich infecten opdoen , even
als hij op den meelworm in het vangnetje afkomt.
2. M. M odularis , Linn, Spec. 3. De Basterd-
Nachteg-aal, de Winterzanger, Le Mouchet. TraL
ne baisfon, ou Fauvette. The Hedged Sparrow,
lied Warbler. D i e B r a u 11 e 11 e.
Nozeman, T. V. p. 403. Buffon, V I , 58, pl. 615. f. r.
F risch, T. 21, f . 2. T emminck, Manuel 1 , 249. Aè'cèA- .
tor rnodularis L atham.
Kenteeken. De bek zw ar t; de iris geelachtig
rood; kop en hals aschgraauw, met enkele donkerbruine
vlekken; de rug en de dekvederen der vleugelen
bruinros gevlekt; de groote en kleine dekvederen
der vleugelen zwartachtig met r@sachtige randen; de
wangen, keei en borst blaauvvachtig graauw; de
buik wi t ; het achterlijf vuilwit; de fluit rosachtig
grijs; de Haart vaalbruin; lengt 5^ vlugt 8 duimen.