
kastanjebruin; de keel en borst licht roskleurig met
langwerpige bruine vlekjes ; de vederen van de zijden
wit gezoomd; de buik w i t ; de Haart zwartachtig;
de pooten donkergraauw; lengte i o , vlugt
15 duimen.
D e T. pilaris navius et Leucocephalus, br is s.
Ornïth. M, 217, ai8, A . et B . , fchijnt eene ver-
fcheidenheid van deze foort te zijn.
Woonplaats. Bij haar trekken uit het Noorden
naar het zuiden , komen zij in den herfst ook in
Nederland aan, en keeren in Maart of April naar
het Noorden terug.
Voed fel- Besfen , vooral die van den jeneverkruik *
ook infecten en wormen.
Voortteling. Gefchiedt in het Noorden, misfchien
enkele paren ook bij on s ; zij legt 3 5 bleekgroe«
ne bruin gedipte eijeren.
Eigenfchappen. Gezellig, vliegen in groote menigte
, fomtijds ook bij enkelde, verfpreiden zich in
menigte over de weidenopgejaagd wordende , vallen
zij alie op een en denzelfden boom.
3. T . Il ia c u s , Linn. Spec. 3. De Koperwiek.
Le Manvis. The Redwing Thrush. D ie Rot h -
d r o s f e 1.
Nozeman, ï , 21. 'B üffon, I V , 39, pi. Arisch, T.
285 jïg* i en 2. T emminck, Manuel I , 165.
Kenteektn. De bek .zwartachtig; de iris vaal-
blaauw ; de onttrek tusfchen de oogen en den bek
zwart en gedachtig gevlekt; over de oogen loopt
eene graauwachtige witte ftreep,; de kop, nek en
het gebeele bovenlijf donkergraauvv of olijfkleurig ;
de onder (le dekvederen der vleugelen en de zijden
van het lijf vurig ro s ; de keel, de hals aan de zijden
en 4e borst wit met zwart gevlekt; de buik
wi t ; de Haakpennen graauw; de pooten li.cht-
graauW; lengte 8 , vl.ugt 14 duimen.
Woonplaats. Komt uit het Noorden, hoydt zich
in Nederland op in het fchaarhout, in vochtige of
moerasfi.ge plaatfen gelegen, in bet laatst van September
of begin van October trekken zij zuidwaarts,
Vledfel. Besfen van velerlei fo o rt, infecten en
wormen.
Voortteling.. Broeijen hier te lande; zij legt 4— 6
groenachtig blaauwe met zwart gevlekte eijeren.
Eigenfchappen. Zijn fchiiw, levep gezel fcbappe-
m » ’s morgens en ’s avonds vliegen zij in het hout
heen en weder, bij dag houden zij zich (til,
4 * T . Musicus , Linn. Spec. 4. De Zjng-
Lijster. L a Grive. The Songh Thrush. D i e S i n g
D r o s f e 1.
Buffon, IV, 13, pl. 406. Frisch, T. 27, fis. 1, eu J\.
S3 » fig. a , is eene v^rfcheidenheid. T emminck, Manuet
I , 164.
Kenteeken. De bek hoornbmin, van den wortel
tot het midden geelachtig; de iris bruin; de jtuimie
tusfchen de oogen en den bek geelachtig; de* kop ,
hals en rug bruin olijfkleurig; de keel wit; tje
hals aan de zijden en van voren , gelijk ook de
borst, rosachtig geel met fpeervormige bruine vlekken;
de buik en de zijden wit met bruine langwerpige
vlekken; de pooten graauwbruin; lengte 8 J ,
vlugt 13 duimen.
Woonplaats. In Nederland komen zij in September,
houden zich vooral op in bergachtige flrqken,
Y a m