
Voortteling. Nestelt hier te lande op den grond
in eene holte, die zij met mos beleggen.; zij legt
7— 12 geelbruine, roestkleurig gevlekte eijeren, die
door het wijfje in drie weken uitgebroeid worden.
Eigenfchappen. Wegens hunne korte vleugelen
kunnen'zi j niet verre vliegen, doen het ook
zelden, dan wanneer zij opgejaagd worden, maar
loopen zeer Ihel.
2. R. A quaticus , Linn. Spec. 2. De Water-
Ral. Le Rdie dyeau. The water Rail. D e r gros-
fe was f e r Ra l l e .
Buffon, IX , 6 6 , pi. 749. F risch, T. 212. T emminck*
Manu el I I , 683.
1
Kenteeken. De bek rood; aan de punt en over
de bovenkaak bruin ; de vederen van den kop , hals
en rug in het midden zwart met bruin rosfe zoomen
; de zijden van den kop, hals en borst en buik
loodkleurig; de keel witachtig; de zijden van het '
lijf zwart , over dwars witgedreept; de onderdekve-
ceren van den ftaart wi t ; de pooten bruin vleesch-
kleurig; lengte 9^, vlugt 12 duimen.
Woonplaats. Komt hier te lande in Aprif, en
vertrekt in September, men vindt ze menigvuldig
in htt kreupelhout, en in de biezen langs de kanten
der zoete wateren.
Voed fel. Water - infecten, wormen , waterOakjes
en waterplanten.
Voortteling. Broeijen hier te lande, in het lange
gras of in de biezen op eene wat verhevener plaatst f
zij legt 8— i a , geelachtig bruin gevlekte eijeren.
Eigenfchappen. Zij vliegen traag, vliegende, la~
ten zij de pooien hangen, loopen Ihel; de vederen
zijn,
31/
zijn zeer zacht, waarin hij met de watervogelen veel
overeenkomst heeft.
3. R. PüRZANA , Linn. Spec» De kleine Water
Rail. Le petit Rdle d'eau , ou la Marouette*
The Jpotted Gallinule. D i e mi t t l e r e wa s f e r
R a l l e .
Nozeman , Tom. IV , p. 355. Buffon IX , 68, pl. 751*
een oude man. F ri-sch, T. 211. T emminck, Mannel II*
688. Gallinula porzana. L atham.
Kenteeken. De bek groenachtig geel ; aan den
wortel rood; de iris bruin; de kop van voren, de
wenkbraauwen, en de keel loodkleurig; de zijden
van den kop graauvv met zwart geteekend; het bovenlijf
donker olijfkleurig, zwart gevlekt en onregelmatig
wit gedipt en gedreept; de borst en het
onderlijf graauwachtig olijfkleur; op de borst wit
gedippeld en aan de buikzijden met dwarsflrepen ;
de onder- dekvederen van den Baart w i t ; de ftaart-
pennen kort, de middelde wit gezoomd; de pooten
groenachtig geel; lengte 8 , vlugr 13$ duimen.
Het vohvasfen en oude mannetje.
Woonplaats. In de digte biezen en druiken aan de
rivierkanten en aan de wateren in de binnenlanden.
Men vindt hem niet veel in Holland, maar meer in
Gelderland en O ver ijs f e l , Braband, enz.
Voed fel. Wormen flakken , water - in fecren en
waterplanten.
Voortteling. Hun nest maken zij als een fchuit-
je , drijvende op het water tusfehen het riet, aan
hetwelk zij het vast maken, om het wegdrijven te
beletten; zij legt 7— 12 geelachtig roode eijeren
met bruine en graauwe dippen.
Eigen