
V Nozeman, Tom. I I , p. 159, M. et F. BuffoN * l l , 353#
pl. 121 et 122, M. ét Fi F risch, ' 2\ 133. T emminck *
Manuel I I , 453.
Kenteeken. De bek licht hoornkleurig 5 de iris
geel; kopen hals groen goudglanzig, met blaauwen
en violetten weêrfchijn; van den bek over den om*
trek der oogen zijn de wangen ongevederd en mee
roodvleezige tepeltjes bezet; de borst en buik
bruinj purperkleurig, met donker violet gezoomd;
het achterlijf donkerbruin; de rug en de kleine dek*
vederen def vleugelen roodbruin * in hun midden
donker gezoomd en met een’ witten rand omge*
ven; de groote dekvederen olijfkleurig graauw, in
het midden zwart en foodachtig wit gevlekt; de
ftaartpennen ros, met zwarte d warsbanden; de poo*
ten graauwbruin ; lengte 3 3 , vlugt 30 duimen*
Woonplaats. Hier te lande, inzonderheid langs
den duinkant van den hoek van Holland tot Pelten s
op Oostvoorn , bij de Eendekooijen onder Hazen*
woude, zelfs des winters en op meer plaatfen*
Voedfcl. Granen, allerlei zaden en besfen.
Voortteling. Nestelen hier te lande op den grond
onder de ftruiketi , 2Ij legt 18—^24 olijfgroene eije-
ren , waarvan zij er niet meer dan 10 bebroëit, cfl
Hecht 4 of 5 , kuikens uitkomen; de haan treedt
de hennen niét dan in Maart en April.
Eigenfchapp'en. Schuw , wild , loopt fnel, vliegt
l o g , met veel geruisch bij het opvliegen, dom ,
zoodat hij als blindelings in de ftrikken en netten
loopt; zijn gefchrei is onaangenaam*
cm . HET BËRKHOEN , ( TETKA )
Qejlachts - kenteekeit* Aan de oogen een naakte
vlek 9
v le k , die tepelachtig, of wel , hoezeer zeldzaam,
met vederen gedekt is.
I , T . T e t r ix , Linti. Spec. 2. Het Kor-, Berk-
o f Moerhoen. Le petit Tetras ou Coq de Bruyere
<h queue fourchue. The Blackgrous. D a s B i r k-
h u hn.
Nozeman, I I , 165, M. et F . Bufeon, I I , 255, 172 M ,
pl. 173. F. F risgh, T. 109, M. Suppl. n. 109. F . T emminck
, Manuel I I , 460.
Kenteeken. De bek zwart; de iris blaauwachtig ;
boven de oogen eene boogswijze vlek van helder rood ,
digt met tepeltjes bezet; kop , k e e l, hals, borst en
het achterlijf zwart met een’ violetten weêrfchijn ; de
rugvederen glanzig blaauw; de buik en de dekvederen
der vleugelen zwart ; over de laatfte loopt
een witte band; de flagpennen van den tweeden
rang wit getipt; de dekvederen van den ftaart wit;
de ftaartpennen zwart; de pooien graauw; lengte
i voet 10 duimen, vlugt 2 voet 8 duimen. Het
oude mannetje.
Woonplaats. Hier te lande, inzonderheid in de
Provincie Groningen en in Ovenjsfel, in Twenthc
en in Drenthe.
Voedfel. De knoppen der berke-, elzen- en ha-
zelftruiken, allerlei besfen en enkele foorten van in-
fecten.
Voortteling. Nestelt onder lage ftruiken; zij legt
8— Ia rosachtig gele bruin gevlekte eijeren, die zij
in 3 weken uitbroeit.
Eigenfchappen. Scherp van gehoor en g e z ig t,
fijn van reuk; Ichuw en wild.
2. T . Perdix , Linn. Spec. 13. De gewone
X Pa*