
Uftd ^S/trydglM in Anhalt, T . 3 5 ,/ . 7G, eit Nat%tr,
Pl- 5 » /• i i . BeLon, p. 341. T emminck, Manuel I ,
225, Sylvia rufa. L atham.
Kenteeken. De bek donkerbruin ; de kop, rug en
fchouderen grijsbruin , eenigzins olijfkleurig gefcha-
duwd; over de oogen loopt een ftroogeel ftreep.
je ; de wangen bruin ; de keel wi t ; de zijden van
den kop en de borst lichtbruin; het onderlijf wit
met geelachtige en lichtbruine vlekken , de onderfte
dekvederen der vleugelen lichtgeel; de flagpennea
bruin; de ftaart bruin; de buitenfte pen buitenwaarts
lichtgrijs gezoomd; lengte 4^, vlugt
duimen.
Woonplaats. In de bosfchen, vooral in de denne
en pijnbosfchen. Komt Hechts zeldzaam hier te
lande.
Voedfcl. Spinnen, muggen , vliegen, rupfen en
poppen van infecten.
Voortteling. Nestelen op den grond, in molsga-
ten, doch niet hier te lande; zij legt 4— 5 witte
rood gevlekte ei jerendie zij in 13 dagen uit»
broeit.
Eigmjchapptn. Vrolijk , maar twistzuchtig , zoo-*
dat hij alle vogelen, die met hem trekken , aanvalt.
s i . M. A trata , Linn. Spec. 162,. De zwaf-
te Kwikftaart, het zwarte Roodftaartje. Le rouge
Queue. The black Redt ail. D e r f c h w a r z e
R o t h f c h w a n z.
Büffon, V I , 82. Naumann, Befchreib. T . 37, ƒ. 82 en
83. T emminck, Manuel I , 219. Sylvia tltkys. Scopou
lood-
3»l
loodkleurig; de ruimte tusfchen den bek en het oosr,
gelijk ook de wangen, de keel en de borst zwart;
de buik en de zijden van het lijf blaauvvachtig grijs;
de groote dekvederen wit gezoomd; de onderdek-
vederen van den ftaart, van de ftuit en de ftaart-
pennen licht roestkleurig; de twee middelfte bruin;
pooten zwart; lengte 5^ vlugt, 8 duimen. De
oude man.
Woonplaats. Berg- en rotsachtige landftreken;
komt maar zeldzaam hier te lande.
■ Voedfel. Infecten en eenige foorten van besfen.
Voortteling. Nestelt in de kloven der rotfen en
in vervallen muren. Zij legt 5— 6 witte glanzige
eijeren.
Eigenfchappen. Vliegt ligt en fnel, komt ’s morgens
uit de bosfchen , en keert derwaarts tegen de
groote hitte des daags; tegen den avond komen zij
weder op de vlakte en begeven zich ter nachtrust
weder boschwaarts.
22. M . A r u n d in a c e a , Linn. Spec. i 6j . Het
Karakierje. L a Fauvette des roseanx. The black
Redtail. D e r f c h w a r z e R o t h f c h w a n z .
Nozeman, T . I I , p. ror. Buffon, V I , 51. N a u m a n n ,
Vogel. T . 37, f. 82 k 83. T emminck, Manuel I , 191.
Sylvia arundinacea. L atham.
Kenteeken. De bek bruin, zamengedrukt; de iris
kastanjebruin; van den bek tot over de oogen loopt
een fmal geel ftreepje; kop, nek en rug bruinachtig
ros ; de keel wit; hals, borst en het onderen
achterlijf geel en rosachtig wi t ; de ftaart lang ,
fterk afgerond; de pooten roodachtig geel; lengte
5 vlugt, 8| duimen.
Woon*