Woonplaats. Lmgs de met riet bewasfen kantem
van uirgeveende polders, en in genoegzaam alle rietvelden
; komt in het midden van April en vertrekt in
September.
Voedfcl. Meest water-infecten.
Voortteling. Maken hun nestje, hetwelk de gedaante
van een mandje heeft, tusfehen de Hengels
van het riet niet alleen, maar ook aan de takje*
van het elzen-, wilgen- en esfenhout; zij legt
4---- 5 groenachtig witte, groen en bruin gefpikkel*
de eijeren, die zij bij verpoozing met het mannetje
in 18 dagen uitbroeit.
Eigenfchappen. Verjagen alle vogelen , huns gelijken,
die in den om trek van het nest komen, en
blijven zich, niet gefloord wordende, in de nabijheid
van hetzelve ophouden.
a 3* S y l v ia Phragmitis. B e c h s t e in , Naturg.
Dcutschl. I I I , p, 633. De Enkele Karrakiet. The
Seclge IVarbler. D e r S c h i l f f a n g e r .
Nozem an , T . ' I I , p. 99. L atham, Synopfis &ca. T. IV ,
P• 430 5 fp- 20. T emminck, Manuel I , 189.
Kenteeken. De bek geelachtig en zwartbont; de
iris donkerbruin; de kop van boven, de rug en
de fchoudeten grijs olijfkleurig met bruine vlekjes;
deze kleur gaat boven op den kop in het zwartachtige
over; boven de oogen loopt een gedachtige
witte ftreep, welke door eene zwarte als verlengd
wordt; de keel w it ; de borst en het onderlijf geelachtig
w it, met een’ eenigermate rosfen tint; de
groote dekvederen der vleugelen zwartachtig, geelachtig
gezoomd; het benedengedeelte van den rug,
de fluit en de bovendekvederen van den flaartajuinfchil.
febilten-kleur; de (hart bruingraauw; de pennen
tn ‘ geheel de ftaart afgerond ; lengte 4J , vlugt 7
duimen.
Woonplaats. Ih de rietvelden, die rondom in
het water liaan» ook In het riet langs de rivieren;
komt in het midden van April en vertrekt in Sep*
tember.
Voedftl. Vliegende vvater- infèctèn , kleine torren
en Hakjes.
Voortteling. Zij vlechten hüh nest in de gedaante
van een mandje dm drie rierftengeleh ; ook ml-
ken zij hét wel onder de wortelen van aan den waterkant
ftaandè bootneh ; zij legt 4— 5 bruingraau-
w e , rosbhiin géftippelde Cijerén; de broeitijd is
JdUjl
Èigenjchappen. Zingt aangenaam, vtij veel over*
eènkómftig mét den zang van den kanarie. MeA
hoort ze meer dan zij gezien wofderi.
Aanmerking. t)éze vö'gél, welke in het Syst%
Nat. LiNN. niet gevonden wordt en hntsdieh ondèi’
géén Linrieaanjche benaming kan opgegeven worden
, is evenwel hier te lande overvloedig alom vei?-
fpreid, en alzoo ook té regt door noZeman , als
ïnlandsch, dhder dén Maai ^UrduS Junco minor
bpgenomén. Ook wordt dezelve bij t eMminck ,
In zijn Mdnuèl &cd. , onder dén naam van sylvia
phragmitis , haar eeciistein , gevonden; wij hebben
dus mede niet mogen nalaten dezen vogel ook
hier te plaatfen , onder den naam door gemelden Heer
ttiede overgenomen, gelijk wij ook j in de opgave
der kenteekenen, denzelven gevolgd hebben.
24. Sylvia Locuslett'a. L atiIam. ïnd. II. ƒ?. 515*
Sp* 25, Ld Alouette Locusielle. Buffgn , the Gras*
- ■ B b hop