
Eigenfchappeni Loopt ongemeen fnel met fladie»
rende vleugelen.
4.. R. P usillus, Linn. Spec. 3c. De kleïnfle
o f dwerg Water - Ral!.
Naumann , Btfchreib. der JVald- und Wasfervogel, Tab. 32,
fig. 43, mas. et foem. T emminck, Manuel I I , 690.
Kenteeken. De bek groen, aan het grondHuk
roodachtig; de iris rood; de kop van voren, de
keel, de zijden van den hals, de borst en buik
blaauvvachtig aschgraauw; de zijden en bet achterlijf
met bleeke zwarte en witte ftrepen; het lijf van
boveu olijfkleurig zwart gevlekt; op den rug eene
groote zwarte vlek met witte (treepjes; de Haart
olijfkleur; de pooten blaauwachtig graauw; lengte
7 J , vlugt 9 ! duimen. Het oude mannetje.
Woonplaats, flechts toevallig hier te lande in het
digte riet langs de rivieren en binnenwateren.
Voedfel. Wormen, Hakken water infecten en
waterplanten.
Voortteling, Nestelt in het riet en in de biezen ;
zij legt 7---- 8 geelachtig bruin gevlekte eijeren;
broeit waarfchijnlijk niet hier te lande.
Eigcnfchappen, Levendig en vrolijk, kunnen beter
vliegen dan de voorgaande.
Vde ORDE. GALLINiE , HOENDEREN.
X C V . DE TRA PGANS , (Ö 7W.)
Gejlachts - kenteeken. De bek gewelfd; de neus«’
gaten ovaal, zonder middelfchot, de tong aan de
zijden zaagvormig getand en fcherp; loop - pooten
(\pedes curjorit) met drie vingeren.
1. O. T a r d a , Linn. Spec. 1. De g e w o n e
Trapgans. L'Ontarde. The great Bustard. D e r
g r o s f e T r a p p e .
Buf-
3 T 9
Buffon I I , 87, pi- 24S. M. F uisch , T. icö , F , ei Supp.
T. 106, M. T emminck, Manuel I I , 506.
Kenteeken. De bek blaauvvachtig ; ter wederzij«
de van de onderkaak een bosje vederen ; over de
lengte van den Ichedei loopt eene roste Hreep ; de
kop, de hals, de borst aschgraauw; het onderlijf
wi t ; rug en vleugelen geelachtig ros, de rand der
laatlbe aschgraauw; de Haart rosachtig naar het
einde wi t; de pooten zwart; lengte 3 voet 3 duimen
, vlugt 6 voeten. Het mannetje.
Woonplaats. Vertoont zic.h maar zelden hier te
lande, in het flaande koren.1
Voedfel. Infecten, wormen, koren, zaden.
Voortteling. In het Haande koren graven zij
Hechts een kuiltje, waarin zij <2 bruinachtige ros en
donkerbruin gevlekte eijeren le g t; broeit waarfchijnlijk
niet hier te lande.
Eigcnfchappen. Zij leven gezellig, zijn fchuw,
vreesachtig, zwaar van v lu gt, maar fnel in het loopen,
zoodat men ze met honden naauwelijks kan inlialen.
C L DE F A Z A N T , (PH J S IAN U S .)
Gejlachts ■ kenteeken.. De bek kort en dik, de
wangen overdekt met eene kale gladde huid, de pooten
bij de meesten gefpoord.
1. P« C o l ch ig u s , Linn. Spec. 3. ( * ) De gewone
JPazant. L a F ai fan. The Pheafant. D e r Fa fan.
No-
( * ) Dewijl door vele voorname Natuuronderzoekers, de vogelen
tot de gedachten paauw en kaukoen, gelijk ook fommi<*e
foprten in het Fazanten gedacht, niet voor natuurlijke inwoners
dezer landen gehouden worden, hebben wij, offehoon met deze
meening niet geheel inftemmende, echter (om aan dit gevoelen
te gemoet te komen) den Paauw, den Kalkoen en de Huishoende-
ren op de lijst onzer iiilandfche vogelen niet geplaatst; dan daalde
hier te lande winter en zomer op vele
pla’atfen verblijf houdt en in het wilde broeit, hebben wn gemeend
dezelve onder onze inlandfche vogelen te mogen tellen
gelijk de Heer temminck dezen vogel thans als in Europa vast
verblijvende, onder de Emopifche vogelen in zijn Manuel heeft
epgenoineo.