
Voortteling. Nestelt in lage weiden in het gras9
ook in het riet en de biezen aan de waterkanten ;
zij legt 4 fpits gepunte eyeren, die groenachtig geel
met bruin gevlekt zijn. Broeit hier te lande.
Eigenfehappen. Is niet fchuw, zeer hitfig, loopt
fhel, zoo dat zij in het lange gras en in het riet
hare vervolgers fpoedig weet te ontwijken.
8. S. L imosa , Linn. Spec. 13. De Poelfnep ,
de Grutto, Siijktreder of Meerle. L a Bar ge ou Bargc
Commune. The fadreka Snipe. D e r f c hwa r z -
f c h v v a nz i g e S um p f l a u f e r , d ie g eme i n e
P f ul f c hne p f e.
buffon, VI I I , 313, pi. 874, naauwkeurig. T emminck,
Manuel I I , 664. Limofa melanura leisler.
Kenteeken. De bek aan den wortel rood, aan de
punt zwart; de kop, rug en fchouders bruingraauw,
donkerder gevlekt, de bovenBe dekvederen der vleugelen
wi t ; de keel , de hals van voren, de borst en
zijden van het lijf lichtgrijs; de buik en het achterlijf
wi t ; de Baart zwart; de middelBe pennen wit
getipt; de pooten zwartachtig bruin; lengte 15^,
vlugt 23 duimen. De ouden, man en 'wijf in haar
wintervcderen.
Volgens den Heer temminck , is de vogel in zijn
zomervederen of in den paartijd, de A. belgica,
linn. Spec. 39 ; S. agocephala , linn. Spec. 1 6 ,
de Grutto van nozeman , 1 , 53, een vogel die zijn
zornervederen k rijg t, en de Meerle Idem IV , 321 ,
een vogel in het begin van de herfst rui. L a grande
Barge rousfe van buffon, V I I I , 317 , pl. 916,
een vogel die zijn zomervederen krijgt.
Woonplaats. Komt in de lente en den herfst als
trekvogel hier te lande , alwaar zij menigvuldiger zijn
dan
285
dan in eenig ander land; zij onthouden zich op
natte lag© weilanden, moerasfen en modderige kanten
van binnenwateren.
Voedfel. Infecten, maskers, wormen, fchot van
kikvorfehen.
Vwrtteling. Hier te lande in het hooiland; zij
legt 3— 4 groenachtig zwart gevlekte eijeren, die
man en wijf bij verpoozing in 12 dagen uit-
broeijen.
Eigenfehappen. Vliegt niet zoo fnel als andere
fneppen , ook vliegt zij bij kleiner afBanden en valt
dan weder neder.
9. S. L apponica , Linn. Spec. 15. De Lap-
landfche Snep, L a Barge rousfe. The Common God-
wit. D e r r o s t b r a u n e r Wa s f e r l a u f e r . Di e
L a p p l a n d i f c h e S c h n e p f e .
Buffon, V I I I , 316, pl. 900, zeer naauwkeurtg. T emminck,
Manuel I I , 668. Limofa rufa Brissonii.
Kenteeken. De bek aan zijn grondBuk vleesch-
kleurig, aan de punt bruin; de iris bruin; de kop,
op de kruin, de ruimte tusfehen het oog en den bek,
de wangen en de hals lichtgraauw, in de lengte
donkerbruin geBreept; de bovenrug en fchouderen
aschgraauw; de vleugelen graauw bruin; de dekvederen
zwart met wit gezoomd; de wenkbraauwen,
keel, borst en het onderlijf w it; de benedenrug, de
Buit en de onderBe dekvederen van den Baart wit
met eenige zwarte vlekken; de Baart bruin en rosachtig
wit gebandeerd, wit gezoomd en getipt.; de
pooten zwart. Lengte 1 3 , vlugt 22 duimen. Man
en wijf in wintervederen.
De jonge van het jaar is bij meijer , Vog.
Deutschl. heft 8 , naauwkeurig afgebeeld.
Dc