
zwart met bruin gezoomd', de vleugelen donkerbruin
met witte flrepen; de Haart donkerbruin; de
de pooten bruinachtig ; lengte 5 , breedte der vleugelen
8 duimen. Het vohvasfén en oude mannetje.
Woonplaats. Aan de kanten der bosfehen, in
flaghout, in de tuinen in de vruchtboomen. Nimmer
in de Heden. Blijft het geheele jaar.
Voed fel. In den zomer velerlei infecten, als rup-
fen, fprinkhanen, meikevers en dergelijke, tegen het
rijpen van het koren begeven zij zich derwaarts ,
des winters plukken zij grasfeheutjes en zoeken
wormpjes en Hakken.
Voortteling. Gefchiedt op verfcheiden foorten van
boomen, inzonderheid op wilgen- en ooftboomen,
zij legt 5— 7 , witgraauwe roodgemarmerde eijeren ,
die zij bij verpoozing met het mannetje in 14 dagen
uitbroeit.
Eigenfchappen. Goedaardiger en niet zoo fchuw
als de huismusch , zijn met het lijf gefladig in beweging
en fnel van vlugt.
10. F. Montium , Linn. Spec. 68. Bergmusch.
L a Linotte de Montagne. The mountain LinneU
Arktifche Fink.
F risch, T . io , / . i, T emminck, Marwei I , 168.
Kenteeken. De bek geel ; de iris bruin; de vederen
op den kop en aan den nek zwart, ros gezoomd;
de keel, de hals van voren, de wenkbraau-
wen, en de omtrek der oogen helder ros; de zijden
van den hals, de borst en de zijden van het lijf
licht roskleurig met groote zwarte vlakken; het
midden van den buik en het achterlijf wit; de rug
zwart; op het midden der vleugelen tweewitachtigros
«
• 363
rosfe bandeh; de fluit donker rozenrood, de pooten
zwart; lengte 4^, vlugt 8 duimen. Het mannetje
in de lente.
Woonplaats. Onder de Noordpool. In den herfst
bij zijn trekken komt bij ook hier te lande.
Voedfel. Raap*, hennep-, lijnzaad, dat van de
weegbree, gemeen duizendknop (Polygonum avicu-
lare) en andere meer.
Voortteling. Waarfchijnlijk diep in het Noorden.
Eigenfchappen. Vliegt fnel, is vrolijk en mak.
CXIII. DE V L IEG EN V AN G E R (.MUSCICAPAy
Geflachts-kenteeken. De bek bijna driekantig, aan
weêrszijde uitgerand, de punt omgebogen; de kne-
velhaartjes naar de keel gerigt.
i . M. G risola , Linn. Spec. 20. De graauwe
Vliegenvanger. Le Gobe Mouche. The Spotted Fly-
catcher. D e r G e fl e e k te r F l i e g e n f ä n g e r .
Böffon, V , 230, pl. 565. ƒ. T. F risch, T . 22, ƒ. 4. D ia
braunfahle Grasmücke. T emminck, Manuel I , 152.
Kenteeken. De bek zwart; het voorhoofd eenïg-
zins witachtig; over den kop loopt in de lengte
eene donkerbruine flreep; de iris lichtbruin; het
het bovenlijf bruingraauw; de keel, de borst en
het onderlijf wit; de zijden van den hals, van de
borst en van het lijf met langwerpige bruinachtige
vlekjes; lengte 5^, vlugt 8 duimen.
Woonplaats. In de bosfehen beflijgt hij de hoog-
He toppen der boomen , komt zeldzaam hier te
Jande.
Voedfel, Muggen en andere tweevleugelige infecten.
Voort