
de met eene grootere op de beide baarden; de ande*
re wit aan derzelver begin en aan de punt; de twee
middelde geheel zwart; de ftaart afgerond; lengte
7 , vlugt ruim 14 duimen.
Woonplaats. Komt maar zelden en toevallig hier
te lande.
Voedfel. Kapellen, torren , mollen , krekels en
kleine vogeltjes.
Voortteling. Op hooge boomen; zij legt zes
langwerpige eijeren, witachtig groen, in het midden
hebben zij een’ kring van grijs olijfkleurige flipjes.
Broeit niet hier te lande.
Eigenfchappen. Van deze is ons niets bekend.
4. L . Minor , Linn. Spec. 49. De kleine graau-
we Klaauwier. L a Pie grieche d''Italië. The lesfer
grey Shrike. D e r k l e i n e g r a u e Wü r g e r .
Buffon, I , 236, pl. 32, fig. 1. F risch, T. 6ot fig. 1.
T emminck , Marwei 1 , 144.
Kenteeken. De bek dik met een tand; het zwart
van het voorhoofd gaat over de oogen en daalt zijd-
waarts tot op het midden van den hals; de kop
van achteren, de nek en rug blaauwachtig; de vleugelen
zwart, op het midden der flagpennen eene witte
vlek; de beide buitenfte flaartpennen wit, de ade,
3de en 4de zwart langs de fchaft of zwart gevlekt,
de middelde geheel zwart; lengte 8, vlugt 14 duimen.
Woonplaats. Hier te lande zeldzaam , in de toppen
der boomen.
Voedfel. De kleinfle vogeljes, mei-, mist- en
aardtorren.
Voortteling. Broeit hier te lande, nestelt hoog
in de boomen , ook in de vruchtboomen , zij legt
6 langwerpig ronde groenachtig witte, met eenen
kring
kring van grijsachtig olijfkleurige flippen geteekende
eijeren ; broeitijd 151— 16 dagen.
Eigenfchappen. Vliegt bij uitnemendheid zacht
en lig t , naar den aard der valken; zeer leerzaam;
bootfende het gezang van andere vogelen, zonder
eenige verandering, op het bedriegelijkfte na.
Ilde Orde. Aaksters. (picze.)
L . DE RA A F , ( COKVUS.)
Geßachtskenteeken. De bek verheven rond , mes-
vormig; de neusgaten met borstelige leggende haartjes
bedekt; de tong kraakbeenig in tweeën gefpleten.
i l C . C 0 R 0N E Linn. Spec. 3. De Kraai. L a
Corneille. The Carrion Crow. D i e R a b e n Krähe.
Ruffon, III, 68, pl. 483. F risch, T. 66. T emminck,:
Manuel 1 , 108.
Kenteeken. De bek dik, zwart; de iris kastanjebruin;
het geheele lijf zwart met een violetten weêr-
fchijn; de ftaart eenigermate afgerond; de pooten
zwart; lengte i§ , vlugt 3 voeten.
Woonplaats. Hier te lande menigvuldig, aan de
zijden der bosfchen, die aan het vlakke veld uitkomen.
Voedfel. Viervoetige dieren , infecten , dood aas,
vruchten enz.
Voortteling. Broeit hier te lande, nestelt hoog
in de boomen; zij legt 4— 6 blaauwachtig groene
eijeren, met grooter en kleiner aschgraauwe vlekken.
Broeitijd 18 a ao dagen.
Eigenjchappen. Zeer fterk van reuk, langzaam
van