
lilde KLASSE . TW E E S LA CH T IG E DIER EN ,
( AMPHIBIA.)
KIe ORDE. REPTILIA (PEDATA).
CXX. DE KIKVORSCH. {RANAS)
(jTeflachts kenteeken. Viervoetig; liet lijf kaal; de
meesten ongeHaart; de achterpooten langer dan de
voorde.
i . R. Bufo. Linn. Sp. 3. De Pad. Le Crapaud,
The Toad. D ie K r o te.
R oesel , Historici mturalis. Ranarum nostratium. p . 84»
Tab. 20. L a cepede, H'tst. Nat. des Qjiadrupes oyipa•
res. Ed. d'Amst. 1799. T. 1. p. 228.
Kenteeken. De kop Homp; de oogen groot; uitpuilende
; achter de oogen een langwerpig verheven
wratje; het lijf graauwachtig geel, bruin gevlekt en
wrattig; de keel geel; de buik als opgeblazen, vaal
even als de dijen zwartgevlekt; de voorpooten vier-
vingerig ; de achterpooten vijfvingerig, half gevliesd
en een knobbeltje, hetwelk zich voordoet als het
begin van een’ zesden vinger.
Woonplaats. Overal. In fchaduwachtige vochtige
plaatfen maken zij gaten in den grond, in
welken, zij des daags zich verbergen en waaruit zij
’s avonds te voorfchijn komen.
Voedfel. Infecten, op welke zij ’s nachts azen.
Voortteling. Leggen cijeren, die gewikkeld zijn
in een Breng van eene dikke lijmerige B o f, fomtijds
twintig en meer voeten lang; zich vertoonende als
een ketting kralen.
Eigenjchappen. Taai van leven, zoodat zij zelfs
een lange reeks van jaren in boomBammen en Been-
blokken geheel ingefloten hebben kunnen blijven
voortleven; geplaagd wordende, fchieten zij hunne
pis uit»
0. B. C alamita. L inn. De Pad met de olijfkleurige
rug, en de gedachtig roode gekronkelde zij»
Rreep. De Hinkende Landpad. La Calamite. D i e
f t i n k e n d e K r ö t e , d i e H a u s - U n k e .
Roesee, p. iojr. T. 24, L aurknTii , Amphit. p. 27. N°. 9.
Mer.rem , Tentamen Sysïematis Amphilioriim l Marburgï
1820. pag. 182, N°. 9 , welke Schrijver deze Bufo cala«■
inita voor eene bijzondere foort houdt. L a cepede I. 238.
Kenteeken. De rug donker olijfgroen met bruine
wratten, over denzelven loopt in de lengte eene
regte zwavelgele flreep; het lijf van onderen witachtig
graauw; de vlakte van den rug wordt, langs
de zijden, van den buik afgefcheiden door eene gekronkelde
niet overal even breede lichtgele en roodachtige
Breep, welke zich tot de acbterfchenkels
uitBrekt en aan de onderzijde met eenige roodachtige
wratten als gezoomd is ; achter de oogen zijn
mede dergelijke wratten, als in hoopjes zatnenge-
voegd, geplaatst; aan de hoeken van den mond
worden er ook eenige gevonden , die vleeschkleurig
z ijn ; de fchenkels zijn even als het lijf gekleurd ;
de vingers ló s , van elkander afBaande en door
geen zwemvlies verbonden; de toppen derzelven
zijn bij Tommigen bruin.
C c a Woon*