
Vide ORDE. MTTSSCHEN. (PASSERES.}
CIV. DE D U IF , {CO L U MBA.')
Gejlachts - Kenteeken. De bek regt, aan de punt
af hellende, de neusgaten langwerpig, ten halve®
gedekt met een zacht gezwollen vlies, de tong niet
verdeeld.
i . C . Oenas, linn. Spec. i . De blaauwe D u if,
V e ld -D u if, Hout-Duif. L e Brifet. The fiock
Dove. D i e H o l t z t a u b e .
Nozeman, I , 13. Buffon, I I I , 7 , pl. 510. F kisck. T».
139. T emminck, Manuet I I , 445.
Kenteeken. De bek zwartachtig; de iris roodbruin
, de kop graauwachtig blaauw; de hals en
borst met groenblaauw en purper gemengeld; de
bovenrug en de flagpennen graauwachtig blaauw,
de laatfte zwart getipt; de fluit en de ftaartvederen
blaauwachtig graauw, de laatfte met zwarte tippen
, de zijdelingfche aan den buitenbaard met wit
gevlekt; de' pooten rood ; lengte 1 3 , vlugt a8
duimen.
Woonplaats. Hier te lande, in ftreken, waar veel
korenlanden zijn.
Voedfd. Allerlei granen; boonen wikken en
der gel.
Voortteling. Broeijen in holle boomen , o f in
gaten van oude gebouwen ; zij legt tweemaal ’sjaars
twee witte eijeren, die zij bij verpoozing met den
doffer in 18 dagen uitbroeit.
Eigenfchappen. Zijn zeer fcliuw , vliegen fnel en
regt, zij houden zich veel bij de kraaijen of raven
op,
3 * 5
o p , om de roofvogels te ontwijken, doch door deze
vervolgd, vliegen zij zigzagswijze.
a. C . Palumbus , Linn. Spec. 19. De Bosch-
o f Ringduif, Koolduif. Le Pigeon ramier. The
Ringdove. D ie R i n g e l t a u b e .
Nozeman, 1 , 9. Buffon, I I I , 3 4 , / / . 316. F risch, T.
138. T emminck, Manuel I I , 444.
Kenteeken. De bek regt, naar de punt een weinig
benedenwaarts gebogen; het neusvlies roodachtig
en ais wit gepoederd; de iris lichtgeel ; kop en
keel blaauwachtig graauw; de borst purperachtig
met een’ graauwachtig rooden weêrfchijn; de buik van
boven van dezelfde kleur van onderen licht graauw,
de hals ter zijde en van achter glanzig groen en
purper, daar onder een witte kring, die tot digt om
den voorhals loopt, doch denzelven niet geheel omringt
; de bovenrug en de fchouderen donker asch-
graauw; de flagpennen zwart ; aan de buitenzijde
fmal, wit gezoomd; de ftaartpennen aan het einde
zwart; van onder aschgraauw; de pooten rood;
lengte 18, vlugt 30 duimen.
Woonplaats. Men vindt ze hier te lande in fom-
mïge ftreken, het geheele jaar door, in de lente
en des zomers in de boomen , in den herfst en
*s winters trekken zij over het open veld.
Voedfel. Koren, boonen, wikken, het zaad van
dennen, eikels, ’s winters vallen zij op de te veld
ftaande favooifche kool.
Voortteling. Nestelen in de boomen, broeijen
hier te lande, doch flechts eenmaal ’sjaars; zij legt
twee witte eijeren, die zij met den doffer bij verpoozing
in 14 dagen uitbroeit.
X 3 Eigen