
Nozeman, Tom. I I , pag. 93. Buffon IiV, 25, pl. 513»
T emminck , Ma nu el I , i8x. Sylvia turdoides. Meijer.
Kenteeken. De bek geel aan den wortel, aan de
punt, gelijk ook de iris, bruin; over de cogen
loopt eene geelachtige fireep ; kop, nek en rug ros-
achtïg bruin; de keel , de hals, de borst en buik
geelachtig wi t; de Haart roodachtig graauw, aan
het einde rond; lengte 8 , vlugt i o j duimen.
Woonplaats. In het riet aan de dijken, langs de
rivieren en langs de kanten der binnenwateren zeer
menigvuldig; komt in A p r il, en trekt in October
weg.
Voedfd. Water-libellen, muggen, water-motten
en dergel. meer. \
Voortteling. Hier té lande, in het riet, Van hetwelk
zij 4— 5 Hengels binnen en buiten om, met
de vezelen van vlotgras en dergelijke planten zoodanig
bevlechten , dat het de gedaante van een mandje
heeft; zij legt 3— 5 vaalblaauwe olijfkleurig ge*»
vlekte eijeren, die in 15 dagen uitgebroeid worden.
Eigenfchappen. Vlie gen kort en afgebroken , door
hare fcherpe nagels loopt zij vaardig tegen de riet-
flengels o p , heeft eene aangename , heldere Item,
haar gezang is zeer afwisfelend , zingende, beweegt
zij het gehecle lijf.
CVIII. DE B E EM E R , f z IM P E L IS .)
Gejlachts - kenteeken. De bek regt, bolrond , de
bovenkaak langer dan die van onderen , eenigzins
omgebogen, en aan beide zijden buitenwaarts gerand,
de neusgaten met borstel haartjes bezet* de
tong fpits, kraakbeenig en gefpléten.
1. A . G a r r u lu s , Linn. Spec. i . De Beemer,
Zijdeflaart, Pestvogel, Zwartemantel, Sneeuwvo-
gel , Wipflaart. L e fafeur. The Bohemian Chat-
terer. D e r E u r o p a e i f c h e r S e i d e n f c h w a n z .
Nozeman, I I I , 201, M. et F. Buffon. I V , 142, pl. 261.
L e vaillant, Hist. Nat. des Oifeaux de Paradis et des
Rollier s, I , 137 , pi- 49, K F kisch, T. 32. M. T emminck,
Manuel 1, 124. Bombycivora garrula.
Kenteeken. De bek zw ar t; de onderkaak aan den
wortel wi t ; de iris roodbruin; het voorhooid donker
roodbruin; de fchedel met de daarop üaande
kuif, de hals en borst roodachtig graauw; over de
oogen loopt eene zwarte Hreep; de keel zwart; de
rug en de dekvederen der vleugelen bruingraauw;
de flagpenuen zwart; aan de tippen met eene hoekige
gele en witte vlek ; v ijf, fomtijds 8 of 9 der
flagpennen van den tweeden rang wit getipt, en
met een cinnoberrood hoornachtig fchildje als verlengd;
de onderfle dekvederen van den Haart kastanjebruin
; de Haartpennen zwart met gele tippen ;
pooten zwart; lengte 8 , vlugt 14 duimen.
Woonplaats. Onder de Noordpool , komt des
winters hier te lande, in fommige jaren zelfs in
groot aantal.
Voedfd. Infecten en allerlei besfen.
Voortteling. Is ons onbekend.
Eigenfchappen. Leeft zeer gezellig, is traag,
dom en onrustig , vliegt tamelijk fnel, eet Herk, ja
zooveel, als hij zelf zwaar weegt.
Y 4 CDC.