
1 9 4 NAAMLIJST v a n
van welken wij dit ontleenen, zegt daarbij, in eenen
der wielewalennesten eene lis opgemerkt te hebben ,
van de ledige nesten der fpinnen- o f rupfenpoppen
gemaakt, door welks gat een hoenderveder was ge-
ftoken, opdat de lis niet los zoude gaan. Zij legt
3---- 5 witte, aan het dikke einde met eenige bruine
vlekjes geteekende eijeren , welke man en wijf bij
afwisfeling in 15 dagen uitbroeijen.
Eigenfchappen. Moedig , twistzuchtig, fchuw ,
zwaar van vlugt , aangenaam van gezang.
LVII. DE KOEKOEK , ('CUCULUS.)
Gejlachtskenteeken. De bek eenigzins rolrond;
de neusgaten aan de zijden uitpuilende; de tong
pijlvormig, plat en ongefpleten , klimpooten (pèdés
fcanforiï).
1. C . C a n o r u s , Linn. Spec- 1. De Koekoek*
Le Coucou-gris. The. common Cuckow. D e r ge mei*
t e Ku k u k .
N o z e m a n , I I , 117. B u f f o n , V I , 38 9 , pl. 8 n . V a i l l a n t ,
Oifeaux d'Afrique, V , 2 6 , pl. 202, de oude Europi-
fchc.. F r i s c i i , T. 4 0 , de v o lwa s fene ; T em m in c k , Manu
cl I , 381.,
Kenteeken. De bek zwart; het vliezig bekleedfel
oranjekleurig; de iris g e e l; ko p , hals en borst
blaauwachtig graauw; de vleugelen donkerder; de
buik, het achterlijf en de langbevederde pooten
graauwachtig, met donkerbruine dwarsflrepen, op
de binnenzijden der flagpennen, die bruin zijn, wit*
te ovale vlekken; doch alken zigtbaar bij het uit-
fpreiden der vleugelen; de,Haart wigvormig, zwart
met witte vlekjes en aan het einde wit gezoomd;
lengte l o j duim, vlugt 2 voeten*
De
NEDERLANDSCIIE DIEREN. 195
De jongen bij het Verlaten van het nest. Zie l s
v a i l l a n t , Oiseaux d' Afrique, V , 2 6 , pl- 203,
zeer naauwkeurig.
De c u c u l u s camrus rufus, l i n n . Spec. i.var. (3.
De rosfe Koekoek van n o z e m a n , 7 . IV , p. 327.—
De Coucou vulgaire premier-age van v a i l l a n t ,
Hist. Nat. des Oiseaux d' Afriquc, V , 20 , pl. 201;
en van f r i s c h , T. 41 , is volgens den Heer t e m m
i n c k , Manuel I , 383, een jonge, zoo als jn den
herfst wegtrekken.
Woonplaats. In Mei komt deze vogel tot ons, en
vertrekt in Julij; onthoudt zich op plaatfen, alwaar
boschjes zijn nabij het weiland. Trekvogel.
Voedfel. Rupfen, fprinkhanen, fchulpflakken,
torren en dergelijken.
Voortteling. In den paartijd zijn de beide gedachten
zeer hitfig en g eil; de paring gefchiedt in den top
van een’ boom; daarna doorkruifen zij hunnen omtrêk
(rivier) om de nesten der Moiacilla curuca , hippo-
lais, Alba , Flava, Atracapilla, Dumetorum , Ru-
becula, Troglodytes, en Trochylus, in alle welke zy
hunne eijeren trachten re leggen, te zoeken. L e
v a i l l a n t heeft, op d't eijeren leggen des Koekoeks in
anderer vogelen nesten, door zijne waarnemingen op
daadzaken gegrond , veel licht verfpreid , en het hoog
waarfchijnlijk gemaakt, dat de wijfjes koekoek hare
eijeren op den grond legt, dezelve met haren bek
opneemt en in hare keel houdende, alzoo overbrengt
en in het nest legt van den door haar daartoe
verkozen vogel, om door denzelven uitgebroeid
te worden (*). Zij legt gewoon lijk 5— -C rondachtig
( * ) Zie in liet breede hie rover le vaillant, Histeire Naturelle
des Oifeaux d'Afrique , T. V , p. 47—49 .
N a