
45® VERSLAG, bbtreffende
uit de rondom verfpreide feherven van urnen en
kleine fplinters van gebeente, dat ons vlijtige zoekers
en vernielers waren voorafgegaan.
De grond was nagenoeg gelijk veld ; door de naburige
zanden met overfluiving bedreigd.
Alle de kruiken, die wij gelukkig genoeg zijn geweest
van te ontdekken, bevonden zich in de
effene groeiaarde , en dus niet dieper dan te Keurlo,
begraven. Zij bleken uit eene klei te zijn gebakken,
gelijkfoortig met die der Rukken, welke mij vioe»
ger ter hand waren gekomen. Enkele waren zonder p
andere met bijmenging van grindzand gevormd.
Wij troffen ook kleine kuilen aan, waarin de
lijkasch, met brokjes van beenderen vermengd,
zonder urne was bewaard gebleven. Elders, aan
deze en gene zijde der noordoostelijke grenzen van
ons Vaderland, zijn mede dergelijke aschkuiien gevonden.
Na langen arbeid, hadden wij het genoegen, eene
groote urne, van binnen uitgeledigd en van buiten
meerendeels van de aanklevende aarde ontbloot , in
baar geheel te zien. Om dezelve zonder breken
mede te nemen, gelukte niet. De rand was iets
meerder omgebogen , anders was het beloop en de
grootte 'tamelijk overeenkomftig met nommer Vier %
op de derde Plaat van van liers herhaaldelijk gemelde
Brieven.
Onder letter D heb ik eene urne van het kleine
foort afgeteekend. Deze kwam gebroken ten voor»
fchijn, uit zulk eenen ku il, als waarin asfchen
zonder aschkruïk fchenen geftort te zijn geweest.
Aangaande dit llag van kleiner urnen heeft men
hoofdzakelijk drie gevoelens. Er is e r , die dezelve
Noordfche Lacrymatoria achten te wezen; ibnunigen
meenen, dat zij geftrekt hebben, om de asch
van eenig bijzonder deel van het ligchaara te ontvangen;
anderen weder befchouwen dezelve als
aschkruiken van kinderen. Het laatfte gevoelen
komt mij aannemelijkst voor', want toch het eerbewijs
van het lijkvuur werd ook wel aan kinderen
toegekend, blijkens de ribben van een kind; onder
Omtwcddc, in Groningerland, ten jare 1819, uit
eene kleine urne gehaald.
De menigte van aschimiiken aan dezen oord ontdekt
, en de bijzonderheid, dat flechts in eene enkele
een’ fteenen beitel was gevonden , maken het
zeer waarfchijnlijk, dat men de Roekelfche begraafplaats
mede voor die van een gedacht of van een
volkshoopje heeft te houden.
. Bij de navorfchingen, vroeger door een inwoner
van Arnhem hier gedaan, was men zoo gelukkig
geweest, om eene voorvaderlijke aschkruik , naar
vorm en ftof aan de Reurlofche vrij gelijk , nog tamelijk
ongefchonden uit den grond te krijgen, en
bovendien eene Romeinfche van Samifche aarde.
In bet verlaagde affchetfen van deze laatfte werd,
tot mijn leedwezen , door den bezitter niet toege-
ftemd. Zij was merkwaardig , eensdeels, omdat dezelve
, bij iijkbusfen ftaande, waarin men eenen ilee-
nen beitel heeft gevonden, fchijnt te bewijzen, dat
de begraafplaats, bij het Kockclfche Boschs vóór- en
gedurende de kennis met de oude wereïddwingers
is gebruikt, e n , anderdeels, omdat de grond der
Veilige, aan weike de oordeelkundige inleiding tot
de Historie van Gelderland (4de D . , biadz. 132)
de Romeinfche overblijffelen geheel ontzegt , ten
minfte zeldzaam iets van dien aard heeft opgeleverd.
Men kan toch , zoo ver ik w e e t, Hechts eenen pot
F f a