
den Heer tbmminck , de C. obfcurus, l in n . Spec.
25. Le petit Grêbe van buffon , IX , 131 ,^/.
942 , naauwkeurig. The Black , and white Dobckik
van edwards Nat. Hist. o f Birds, I I , p. 9 6 , de
ftaande figuur.
Woonplaats. Komt alleen toevallig hier te lande*
houdt zich zoo wel aan de zeekusten als zoete-
wateren op.
Voedfel, V isch, vischkuit, hagedisfen, kikvorfchen
, torren enz.
Voortteling. In het riet 5 zij legt 3— 4 groenachtig
witte eijeren , met bruin geaderd en gevlekt.
Eigcnfchappen, Ons onbekend.
8. C. R ubricollis , Linn. Spec. 24. De rood»
halzige Fuut. Le Grêbe a joues grises , le Jougris.
The redneckcd Grebe. D e r Grai t keh 1 i g t e t
S t e i s s f u s s .
ïïozeman, V , 435* B uffon, IX , 138, pl. 931, nasuwkemig,
T emminck,, Dlunu el I I , 720, Podiceps rubr$
eellis latham.
Kenteeken. De bek aan den wortel geel, voorts
zwart ; de iris roodachtig bruin; de kop van voren
, en de kruin, met het kleine kuifje aan het
achterhoofd, zwart, met eenen groenen glans; keel
en wangen muisvaal; hals en borst helder roestkleur
ig , over de lengte der achterzijde van den hars
loopt eene zwarte Ifreep ; liet onderlyf wit met eeni-
ge donkerbruine vlekken; de rug zwart; de flag-
pennen van den tweeden rang wit; de pooten aan
de buitenzijde zwart, aan de binnenzijde geelachtig
groen; lengte 16 , vlugt 21 duimen, De ouden
man m wijf
De
De tweejarige is , volgens den Heer temminck,
de C. parotis linn. Spec. 21.
Waonplaats. Komt als trekvogel hier te lande
in het voorjaar, en vertrekt tegen den winter.
Voedfel. Vischjes, kuit van visch , water - infec»
ten en dergel.
Voortteling. Broeijen hier te lande in het riet;
zij legt 3 of 4 witachtig groene eijeren.
Eigenfchappen. Vliegen flecht, door de kortheid
hunner vleugelen, zwemmen en duiken vaardig, loo-
pen zeer gebrekkig en altijd over eenen kant; ftli
ftaande, is hare geftalte regt over einde.
9. C. IIebridicüs , Linn. Spec. 28. De kleine
Duiker, Dodaars, de Hebridifche Duiker. Le
Grêbe montagnard. The blackchined Grebe. D e r
k l e i ne r S t e i s s f u s z .
Nozeman, III, 231. Sonnini, Nouvelle Edition de buffon,
Oh , X X II I , p. 336. T emminck, Manuel I I , 727. Po-
dïceps minor lath.
Kenteeken. De bek zwart ; de punt en de wortel
van de onderkaak witachtig; de iris roodachtig
bruin; de kop, de nek en de keel zwart; de kale
vlek aan de oogen witachtig ; de hals van voren
en ter zijden licht kastanjebruin; de borst en de
zijden van het lijf zwartachtig; het overige gedeelte
van het onderlijf donkergraauw, met eenige witte
fchakeringen; de (luit en de dijen rosachtig; het
bovenlijf zwartachtig met een’ olijfkleurigen glans ;
de flagpennen bruingraauw; die van den tweeden
rang aan den wortel en aan de binnenzijde wi t; de
pooten groenachtig bruin aan de buiten, en vleesch-
kleurig aan de binnenzijde; lengte 9— 10 , vlugt
15 duimen. De drie jarige ouden, man en wijf.
Q 5 De