
X C. DE SCHOL A AKSTER., (\HMMATO-
PUS.)
Gtflachts Kcntceken. De hek zamengedrukt, aan
de punt wigvormig; de neusgaten (Ireepswljze; de
tong drie vierde deeien kleiner dan de bek; loop-
pooten (jbedes curforii) met drie vingers.
i . H. Ostralegus, Lifin. Spec. 1. De Oes*
tervanger, de Schol aak (Ier. VHuitrier. The Pied
oister catcher. D e r g e f c h a c k t e A u s t e r n f L -
her.
Nozeman, 1, 51. Buffon , IX, 38, pl. 929. T f.mmincks
Manuel II, 531.
Kentsekcn. De bek licht oranje; de iris rood;
Om dé oogen een naakte, geeiroode kring; de kop,
hals, het hovende gedeelte der borst; de rug en de
vleugelen zw ar t; over de laatde loopt eene witte
dwarsdreep ; het onderdeel der borst, het onderlijf,
fle (luit en het begin van den daart wi t , het einde
zwart; de pooien bleekrood; lengte 15J , viugt 30
duimen.
Woonplaats. Hier te lande zeer menigvuldig aan
de zeekusten , inzonderheid aan die van het eiland
Ameland; des winters worden zij in de binnenlanden
gevonden.
Voedfel. Kleine zee - in fee ten en fchulpdieren.
Voortteling. Zij broeijen bij menigte op oh ze
zeeduinen en ook in moerasfige plaat!'en , zij legt
in Mei 2— 3 licht olijfkleurige zwart gevlekte d ie ren
op het zand of in het gras; broeitijd 3 weken.
Eigcnfchappcn. Zwemt zelden, loopt meest langs
het
311
het (Irand, bij de ebbe is hij zeer vrolijk en maakt
alsdan een niet onaangenaam geluid. Wanneer hij
een jager gewaar wordt, maakt hij een luid gefchrei,
door hetwelk de in de nabijheid zijnde vogelen tot
de viugt aangefpoord worden.
H E T ZANDHOEN , ( G L A R E O L A .)
Geflachts - Kentecken. De bek dik, kort, regt,
aan de punt een weinig neêrgebogen ; de neusgaten
ftreepswijze en fchuins; de mondsopening wijn;
de pooten viervingerig; de vingers lang en aan hunnen
wortel met een vliesje verbonden; de Haart gevorkt,
12 pennen.
1. G. A ustriaca , Litin. Spec. 1. Het Zand-
hoen. Le Perdrix de rner. The Auftrian Patrin-
cole. D a s R o t h f u s f i g e S a n d h u h n .
B ujF-FON, Vlll, 350, pl. 88a, zeer naauwkeurig. T emmihck,
Manuel I I , 5c 9. Glareola torquata. Meijer.
Aanmerking. In de Xllde uitgave van bet Ay-
flema van linnzeus komt deze vogel voor als de
Hinmdo pratincola, In de Xlllde uitgave van
GMELiN is hij onder een bijzonder gedacht GJa-
reola gebragt. De Heer tfmminck houdt de H.
pratincola , linn. Syf. Natur. , ed. X ! I . Spec. .12,
voor de Glareola Torquata van meijer , Taschenb.
und Vög. Dcutschl. de Auflrian patrincolc van
latham , Syn. V , pag. 222 , Tab. 85. Le Perdrix
de mer van buffon V I I I , 350, pl. 882, en
geeft daarvan di t :
Kentecken. De bek zwart, aan den wortel rood;
de iris roodachtig bruin; om de oogen een kale roo-
V 4 de