
fen fn uit; aan de tot wroeten gefchikte voorpooten
langere nagels dan aan de achterpooten ; 6 voortanden
in de bovenkaak en 8 in de onderfte; van de
hoektianden is er een grooter dan de vier overige;
boven 7 , onder 6 kiezen.
1 . T . E urop/b a , Linn Spec. i . De gemeene
o f Europefche Mol. L a Taupe. The Molc. D e r
M a u 1 w u r f.
B uffon, Tom. VIII» PI. VI I . Schreber, Tab. CLVT.
Kenteeken. De neus eenigermate opwaarts gebogen
, de bovenlip in dier voege geplooid, dat de
tanden zoo overdekt worden, dat hierdoor bij het
wroeten , het vallen van aarde in den mond belet
‘wordt; de zeer kleine tusfehen den neus en de
boren gelegene oogen naauwelijks merkbaar; de ge-
hoors-openingen zonder dekvliezen; het lijf dik , naar
voren fpits , met zwart fluweelachtig haar gedekt;
8e jlaart kórt, rondom met korte fijne haartjes omz
e t ; de pooten vijfvingerig, kort, de voo'rlle fpa-
vormig, tot wroeten gefchikt, de achterpooten kleiner,
de vingers niet even lang maar evenwijdig.
Woonplaats. Bijna overal hier te lande; onder
den grond graaft hij zich een nest ter diepte van
2— 5 voeten.
Voedfel. Infecten en defzelver maskers, wormen,
kevers, molkrekels (Grylhts gryl/otalpa') , inzonderheid
ook de hier te lande zoo geweldig fchadelijke
Meikever {Scarabeus indolent ha') (*) , en andere
on-
Daar het masker hier te lande, onder den nanrn van witten
kwadworm bekend, van dezen zoo bijzonder fchadeljjken
kever in de gronden der boutbosfehen dikwerf zoo buiteuge-
flvoon groot is, en daarin gewoonfijk Yier javen blijft, voor dat
het
'onder den grond levende infecten , volgens fommi-
gen ook padden en kikvorfchen, wortels van planten
boomgewasfen.
Voortteling. Hier te lande in Maart tot het begin
van A pril: in Mei werpt zij 3— 5 naakte blinde
groenachtige jongen., welke zij eerst zo o gt, ea
vervolgens inzonderheid met regenwormen voedert.
Eigenschappen. Fijn van gehoor, -fijner nog vao
reuk, kunnende goed zwemmen, doc-h fchuwen den
regen en zeer vochtige gronden, ontwijken het zontien
licht, houden geen winterflaap en maken een
Csfend geluid.
XIX- DE SPITSMUIS. %SOREX.)
Gejlachts - henteeken. De kop uirgerekt, de neus
Aiitloopende in eenen Ipitfen Ih o it, korte o o r e n in
de bovenkaak 2. gefpleete voonanden, in de onder-
fle 4 <(.fomwijlen 2 ) , van welken de middelde kotter
dan de buit en d e , hoektanden en kiezen verfchei-
d ene, de laatile fpitfig gepunt, aan de vo o r-en
achterpooten 4 vingers.
1. Sorex a r a n e u s , Linn. Spec. 5. De gewone
Spitsmuis. L a Mufaraigne. The Shrew. D i-e
S p i t z ra a u s.
.Buffon, Tom. VIII. PI. X. S chreber, Tab. CLX.
Xenteeken. ,De met haarborflels bezette lange fnuit
ilrekt zich tot over het uiteinde der kaak uit , in
ieder
liet kever wordt, vraagt men ons bedunkens, niet gelieel ten on-
regte, of door de bevordering der vermeerdering van Mollen
in die oorden, b. v. van Gelderland, waar deze kever zulk*
aanmerkelijke fchaden veroorzaakt, niet dienen kan, zoo ,$l
«let ne-r voorkoming,, te# min#e tjer aAninerkeljjke .^mgijjg
dit gewigtig onheil.
H a