
2. F. C m lo r o pu s , Linn. Spec. 13. Het Waterhoentje.
L a Poule cPeau. The common Gallinu•
Ie. G r ü n f u s f i g e s R o h r h u h n .
Nozeman I , 71. Buffon, IX , 8 1 , £1.877. F riscHj T.
209. T emmïnCK , Manuel II , 693.
Kenteeken. De bek aan den wortel licht rood ,
de punt geel; de iris en eene vliezige vlek voor aan
bet hoofd rood; de kop, hals , borst en het onder-
graauw loodkleurig; het bovenlijf donkerbruin met
eene groenachtige mengeling; de vleugelen bruin;
op den buitenrand der flagpennen groote langwerpige
Witte vlekken, zoo ook aan de zijden van het lijf;
de onderlle dekvederen van den üaart geheel w i t ,
alleen is er op drie of vier van deze vederen hier
en daar eenig zwart verfpreid; de pooten geelachtig
groen; lengte ia— 14, vlugt 2 1 , duimen. Be
oude man.
Volgens den Heer t em m in c k , verfchillen de jongen
tot aan haar tweede ruijing in den herfst veel van
de ouden ; deze zijn dan de F . fu s ca , l in n . Spec.
ï . De Roulette (Peau van b u f f o n , IX , 8d. F r is c h ,
T. 210.
Woonplaats. Aan de kanten van rivieren en ftaan-
de wateren vindt men ze veel hier te lande.
Voedfel. Inftcten , waterwormen, en waterplanten.
Voortteling. Nestelen in het riet en in de biezen
hier te lande; zij legt 5— 8 , witte eijeren met bruine
vlekken, die zich als gevloeid vertoonen en door
bet wijfje alleen in drie weken uitgebroeid worden.
Eigenfchappen. Is fchuw, twisrzuchtig, loopt
fnel; vliegende, laat hij zijne lange pooten hangen,
doch vliegt niet ver. Zwemt goed, duikelt fnel,
en
3 1 5
én blijft lang onder water, komende verre van c e
plaats, alwaar hij gedoken is, weder boven.
XCIIÏ. DE R A L L , (F A L LU S .')
Geflachts - kenteeken. De bek is aan den wortel
bet dikst, zamengedrukt ; boven op den rug naar
de punt toe dunner, zonder oneffenheden en fpits
uitloopende , de neusgaten ovaal; de pooten vtervin-
gerig en gefpleten ; het lijf in één gedrongen.
1. R. C r e x , Linn. Spec. 1. De Kwartelko-
ning , de Roode Ral. Be Kale de Genet ou Rot
des cailles. The Crake Gallinule. D e r Wa c h t e l -
kö n i g.
Nozeman,' I I I , 275. B uffon , IX , 60, pl. 750. F risch,
T. 212. T emminck, Mauuel I I , 686. Galli.ula erex.
L atham.
' Kenteeken. De bovenkaak van den bek bruin;
de onderkaak witachtig; de iris lichtbruin; de kop
klein , van boven , roestkleurig , flreepswijze zwart
gevlekt; langs de zijden loopt eene graan we ftreep ;
de keel, buik en het achterlijf wi t; de borst groenachtig
graat?,w ; de vederen van het bovenlijf zijn in
baar müden zwart, zijdelings aschgraauw en aan de
tippen ros; de dekvederen der vleugelen roesddeurig;
de pooten ros bruin; leng e p-J, vlugt 16 duimen.
Woonplaats.. . Hier te lande is deze vogel zeer gemeen,
in het kreupelhoscli, op de heiden en de
hooilanden, wanneer het gras hoog opgefchoten is ,
inzonderheid: op die plaat fen, in welker nabijheid
iBperasfen en (laande wateren zich bevinden. Komt
eerst in J inij en trekt in September weder w e g ,
?s winters ziet men er enkele.
Voedfel. Wormen, aardiorren, fprinkhanen , en
fommige planten.
Voort■