
De jongen van één ja a r , na de rui en die van
h u jaar , ziin de C. minor , Linn. Spec. 20. De
Grêbe de rivière ou Castagneux van buffon , IX ,
34 ° pi* 9 ° 5 ■> de jonge van het ja ar, De kleine
Duiker dodaars van nozeman , T. I I I , p 231.
Woonplaats, Aan de rivieren , meren en moeras
fen der zoetewateren hier te lande, menigvuldig
daar, alwaar de wateren aan de kanten met riet begroeid
zijn.
Voedfel. Water- infecten, voornamelijk fchild-
vleugeligen.
Voortteling. Maakt een op het water drijvend
nest tuslchen het riet, aan eenige Hengels vast.
In het zuiden leggen zij milder dan in het noorden,
alwaar zij niet meer dan 4— 5 eijeren leggen , die
groenachtig wit of rosachtig zijn , en door het wijfje
alleen in drie weken uitgebroeid worden; broeit
hier te lande.
Eigenfchappen, Bij uitflek fchuw, verbergt zich
doorgaans; van alle bekende duikers, duikt deze het
beste, is ongemeen fcherp van gezigt en fijn van
gehoor; haar vlugt is fnel, maar laag , en kort van
duur. Ook vliegen zij ongaarne.
LXXVT. DE ME EUW, QLARUS,')
Gejlachts-kenteekeh, De bek ongetand, regt,
mesvormig, aan de punt fchuins krom afloopende ;
de onderkaak beneden de punt bultig; flrèepswijze
neusgaten, die van voren wijder dan achter, en in
het midden van de bovenkaak geplaats zijn.
1. L . T rid a cty lu s, Linn, Spec, 2. De Drie-
vingerige of Winter-Meeuw. L a Mouette cendrée
tachtiée. The Tarrok Gull, D ie Wi n t e r Mew e .
Buffon IX, 277, pl, 387 , een jonge na de lierfstrui, in
zün wintergewaad. T emminck, Manuel I I , 774.
Kcnteeken. De bek groenachtig ge e l; de mond
en de omtrek der oogen rood; de iris bruin; de
kop , nek en de hals van achteren en ter zijden
blaauwachtig graauw, fijn zwart geflreept vooraan
de oogen ; het voorhoofd, de wangen, het onderlijf,
de (luit en Haart wi t; rng en vleugelen blaauwachtig
; de pooten bruin en donker olijfkleurig;
lengte 15 duimen, vlugt 2 voeten 8 duimen. De
oude in wintervederen.
De jonge vogel tot de 2 jaren i s , volgens den Heer
temminck, de Larus tridactylus, linn. Spec, 2 . ,
de boven aangehaalde van buffon, pl. 387.
Die van hun zomergewaad en in den paartijd is
de L . risfa, linn. Spec. 1.
Woonplaats. Komt in den herfst hier te lande op
de meren en binnenwateren, doch alleen in klein
getal.
Voedfel. Visch en infecten.
Voortteling. Nestelen aan rotfige firanden, zij
legt 2— 3 groenachtige bruin gevlekte eijeren.
Eigenfchappen. Zeer vraatzuchtig , zwemt de
walvisfchen en zeehonden voor , als om dezen hunne
prooi aan te wijzen.
2. L . C anus , Linn. Spec. 3. De grijze Meeuw.
L a Mouette ct pieds bleus, ou grande Mouette een-
drée. The common Gull. D ie g eme i n e Me v e .
Buffon, IX , 282, pl. 997, zeer naautrkeurig. T emminck,
Manuel I I , 771, L. canus leislf,r,
Kenteekcn. De bek aan den wortel groenachtig
geel, aan de punt roodachtig geel; de iris bruin;
nm de oogen een naakte roode kring; de kop, de
nek