Voedfel. Torretjes en andere kleine infecten.
Voor Heling. Nestelen in flruiken, in het gras
en in gaten in den grond; zij legt 7 lichtgroene
eijeren, die zij met het mannetje bij verpoozing uitbroeit.
Eigenjchappen. Van aard levendig , vrolijk en
onrustig, vliegt fnel en wipt met den Haart.
9. M. R ubicola , Linn. Spec. 17. Het Wit-
borstje. Le Traquet , le Traquetpatre. The Stone
Smith. D e r S - c hwa r z k e h l i g e r S t e inf c hma t .
z e r.
Buffon, V I , r«9, pl. 678 , f. 1. V aillant Ois d'Jfr. IV,
88, pi. 180. M. et F. T emminck, Manuel I , 246. Sylvia
ru'oicola. L atham.
Kenteeken. De bek zwart; de iris bruin; kop
en keel zwart; de zijden van den hals wit; de nek
en rugvederen zwart, licht roestkleurig gezoomd;
de flagpennen zwart met geelrosfe boorden; de
borst donkerros; de buik , de zijden en het achterlijf
geelachtig; de (luit wi t ; de Haart zwart; leng*
te 4 5 , vlagt 8 duimen.
Woonplaats. Op de beiden, in de Hruiken en in
heuvelachtige Heenachtige plaatfen. Komt in April
en vertrekt in September.
Voedfel. Vliegende infecten , die zij in de vlugt
opfnappen.
Voortteling. Zij maken hun nest op verborgen
plaatfen, onder een5 Hrnik , tegen een’ Heen o f
aardkluit; zij legt 6 witachtig groene eijeren, eeni-
germate roodachtig gevlekt.
Eigen/r; happen. Van aard wild en onrustig,
leeft eenzaam, zijne vleugelen beweegt hij behendig
37«
dig en vliegt laag, zelden bereikt hij de toppen der
boomen.
10. M. A tr ica p il la , Linn. Spec. 18. Het
Zwartkapje. La Fauvette a tête noire. The Black
Cap. D e r M o n c h , d e r S c h w a r z k o p f i g e
G r a s m u c k e .
Buffon, V I , 38, pl. 580, f. 1 et 2. M. et F . F risch,
T . 23, f, i et 2. M. et F. T emminck , Manuel 1, 201,
Sylvia atricapilla. L atham.
Kenteeken. De bek zwart; de iris kastanjebruin;
de kop zwart , de keel grijs ; de wangen , de nek
en de borst aschgraauw; de rug en de dekvederen
asebgraauw, met olijfkleur bleek gefchaduwd; het
onderlijf licht aschgraauw; de Haart graauw; de
pooten zwart; lengte 5 è» vlugt duimen.
Woonplaats. In de bosfehen, vooral op heuvelachtige
plaatfen en in de tuinen; komt in vrij groo-
te menigte omftreeks half April en vertrekt half
September.
Voed fel. Kleine infecten en derzelver maskers en
poppen, kerfen, vlier- en aalbesfen , enz.
Voortteling. Nestelt in heggen , inzonderheid in
die van hagedoorn ; zij legt?* 4---- 5 vrij groote, witachtig
gele ros gefchaduwde eijeren , die zij met het
mannetje in 16 dagen uitbroeit.
Eigcnfchappen, Van aard zachtmoedig en vrolijk
en fnel van vlugt.
i i . M. P hoenicurus, Linn. Spec. 34. Het
Paapje, de gekraagde Roodftaart, de Muur-Nachte-
gaal. Le Rosfighol de muraille. The Redflart
Warbler. D e r fc h w a r z k e h li g e r Sang er .