
Voortteling. Hier te lande op het duin op kort
gras, zij legt 3— 5 vuilgroene zwart en bruin gevlekte
eijeren, die zij met den man bij verpoozing
in 3 weken uitbroedt.
Eigenfchappen. Schuw, vliegen niet zoo fnel
als andere iheppen; léven in groote fcholen te zanten
, doch in den broeitijd houden zij zich paar-
wijze bij elkanderen.
a. S. Phaiopus , Linn. Spec. 4. De kleine , de
Regenwulp , de Slijkwulp. Le petit Colrlis , le
Corlieu. The Wimbrel. D e r R e g e n v o g e l .
Nozeman, Tom. IV , pag. 305. Buffon V I I I , 377, pi.
842. F risch, T. 225. T emminck, Mantiel I I , 604.
Kenteeken. De bek zwartachtig, aan den wortel
roodachtig; de iris bruin; over de lengte van den
kop loopt eene witte llreep tusfehen twee zwarten ;
de kop, hals, borst helder aschgraauw met langwerpige
bruine vlekjes; rug en fchouders donkerbruin',
de vederen met lichter kleur gezoomd; het
onderlijf wi t ; de haart donker aschgraauw met bruine
banden . de pooten loodkleurig. Lengte 16 vlugt
30 duimen.
Wconplaats. Hier te lande als trekvogel, inzonderheid
aan de flijkerige ondiepten langs de zeeltran-
den en aan de monden der rivieren, in vrij groóte
menigte.
Voed fel. Slakken, wormen , infecten en planten.
Voortteling. Onder de noordpool en in Azië
zijnde ons niets daarvan bekend.
' Eigenfchappen. Niet fchuw, zij loopen als in
regels achter en nevens elkander.
3. S. F u s c a , Linn. Spec. 5. S. c u r o n ic a ,
Linn.
L in . Spec. 4 6 , et S . C a n t a b r ïg e n s is , Linn.
Spec. 45. De witte Strandlooper. L a Barge brune.
The dusky Snipe. Du n k e l b r a u n e r Wa s f e r l a u -
fer.
Nozbman , I I I , 967, een jong van het jaar, wiens winter-
- vederen uitkomen. B uffon, V II I, 319, pl. 875. F risch,
T. 236. T emminck, Manuel I I , 639. Totanus fuscus
L E ISLE R .
Kenteeken. De bek bruinachtig zwart; de onderkaak
aan den wortel, tot op de halve lengte rood;
de iris flaauw geel; van den bek naar het oog
loopt eene witte ftreep; de kruin, nek, rug, fchouders
en dekvederen der vleugelen aschgraauw; de
keel, de borst, de buik het achterlijf en de fluit
wi t ; de wangen, de hals van voren en ter zijde
graauw en w i t ; de haart overdwars zwartachtig
bruin gehreept; de pooten lichtrood. Lengte 12 ,
vlugt 22 d uimen. Man en wijf in mntervederen.
De jongen voor het eerfte ruijen zijn, volgens den
Heer t e m m in c k , de S. totanus, l in n . Spec, i a ,
en in kun zomeryederen of in den paartijd de S.
fusca , l in n . Spec. 5. Tringa a tra , l in n . Spec.
£Ö , de Barge brune van bu f fo n , c . , de zwarte
Ruiter van n o z e m a n , I I I , 2 5 7 , in volkomen zo-
mergewaad.
Woonplaats. Hier te lande in moerasfige rietvelden,
langs de Zuider-zee, in Vriesland en aan de
flranden van de Noordzee. Zijn verblijf duurt niet
lang.
Vocdfel. Rivier- en zeeflakjes , wormen en infecten.
Voortteling. In het noorden van Europa.
Eigenfchappen. Zeer levendig, vliegen en loopen
aanhoudend.