
zw ar t, aan het onderlijf graauwachtig w it; aan de
behaarde pooten vijf vingers, van welke, die der
voorpooten ongelijk van lengte, verminderende van
voren naar achteren , aan de achterpooten zijn de
beide buitenfte vingeren langer dan de tusfchen beiden
liggende; de middelde de kortde, de Haart
k o r t, het einde plat, lengte 5 voeten.
Woonplaats. In de Noordelijke zeeën , /hier te
lande op onze kusten, en in de monden van fom-
mige onzer rivieren , inzonderheid menigvuldig op
die, welke men de Zeeuwfche droomen noemt.
Voedfel. In het algemeen visch , vooral jonge zalmen
, haringen , en zee-infecten.
Voortteling. Waarfchijnlijk in het voor- en najaar
, werpen zij meestal één , zeer zelden 2 jongen;
zij zogen gedurende 14 dagen.
Eigenfchappen. Zij leven gemeenfchappelijfc troeps-
wijze bijéén, doch doen geen vaste togten; zwemmende
Heken zij doorgaans den kop boven water,
flapen vast, doch ontwaken dikwijls ; men heeft ze
in zee ver van land llapende gezien; zij vechten
met elkander onder een derk gebrul om de w y fje s ;
mar men zegt zijn zij leerzaam, zoodat zij zouden
kunnen afgerigt worden ; behalve de dikwerf aanmerkelijke
fchaden , die zij aan de netten , en ander
vischtuig onzer visfchers doen , heeft men misfchien
grond om te vermoeden , dat hunne groote vermenigvuldiging,
vooral federt bijna de laatde verdreke-
ne veertig jaren, zeer veel hebbe toegebragt aan het
fteeds toegenomen verval onzer voorheen zoo aanzienlijke
zalmvisfcherij.
Wij meenen grond te hebben, om voor waar-
fchijnlijk te houden, dat zich behalve deze of gewone
P . Vitulina, nog zoo al niet eene geheel
andere foort, alsdan ten minde eene variëteit onder
dezelve bevindt, welker naauwkenrige bedemming
wij van die onzer Nederlandfche Natuurkenneren nog
eens verwachten , die de gelegenheid hebben mogen
, deswegens het noodig onderzoek te kunnen
doen.
G e s l a c h t XII. DE HOND. (V JN ÏS ) .
Gejlachtskenteckcn. In de bovenkaak 6 fn ij tanden
, waarvan de zijdelingfche langer en van elkander
daande,de middelde met puntjes of inkervingen,
voorzien. In de onderkaak ook 6 fnijtanden; de
zijdelingfche gekwabd; de hoektanden afgezonderd
en binnenwaarts gebogen.
c. Familiaris. Linn. Spec* 1. De Huishond*
■ Le Chien. The Dog. D e r Hund*
Kenteeken. De daart naai* d'e linker zijde opwaarts
gerigt, aan de achterpooten een bastaafd-vinger.
Büffon, O. C. Tom. V. PI. XXV. Schreber, ta l,
LXXXVÏl.
r. Woonplaats, Bij de nog voortdurende onzekerheid
omtrent het wereld-deel en het zoogenaamde
eerde dara-ras of foort, waaruit de menigte van
foorten en verfcheidenheden van dit uitgebreid, ea
den mensch zoo nuttig als het leven veraangenamend
dier-geilacht herkomdig en voortgefproten z ij,
is tot heden echter door de voornaamste natuurken-
neren de eigenlijke uit het hooge noorden waar-
fchijnlijk herkomdige huis, herders»- of fchepers-
hond, {in weêrwil ook der met meerderen of minderen
grond daartegen ingebragte bezwaren), nog
deeds algemeen voor den damvader der verfcbillen*
de honden-rasfen aangemerkt en gehouden. Gelyk
& het