
de ftaart zwart, op de twee zijdelingfche ftaartpen-
nen eene witte vlek ; de pooten bruin ; lengte 6 ,
vlugt io duimen.
Woonplaats. Komen in het voorjaar hier te lande
, en vertrekken in den herfst ; eenige blijven het
geheele jaar over; zij houden zich op in de boo-
mèn, ftruiken en tuinen..
Voedfel. Verfcheiden zaden van planten.
Voortteling Nestelen hier te lande, in de mikken
der boomen ; zij legt 4— 5 vuilwitte zwart gevlekte
eijeren, die zij met den man in 14 dagen
uitbroeit.
Eigenfichappen. Niet fchiiw , hebben groote kracht
in den bek en zijn om hunnen flag (gezang) aangenaam.
Merkwaardig is het, dat deze flag ver-
fchilt naar de verfcheidene landftreken, welke zij bewonen.
2. F. Montifringilla , Linn. Spec. 4. De
Bergvink, de Boschvink, de Keep. Le Pinçon
(Psirdermes. The Brambling , or Mountain Finch.
D e r B e r g f i n k .
Nozeman, T . I I I , p. 225. Buffon, I V , 328, pl. 54, f. 2.
M. FRiscH, T. s , f , 2. M. et F. onnaauwkeurig. T em»
m i n c k , Man. I. 360.
Kenteeken. Debek blaauwaehtig zwart; de iris bruin;
kop, nek , zijden van den hals en bovenrug glinsterend
zwart; de keel, de hals van voren s de borst, de fchou-
deren en de kleine dekvederen rosachtig oranje ; op de
vleugelen eene dwars ftreep van dezelfde kleur , benevens
een witte fpiegel; de drie bultende flagpennen
zwart; het onderlijf wit ; de ftaart zwart; de bui-
tenfte pen aan haren wortel wit gezoomd ; de twee
* midtniddeiftè
ïosg'raauw gezoomd ; lengte 6% ■, vlugt 10
duimen.
Het wijfje i s , volgens den Heef temminck^ dé
F. Luien f i s , Linn. Spec. 5. Een jong wijfje.
Woonplaats. In October komen zij als trekvog
e l, te gelijk met de F . Coelebs, regelmatig hier té
lande , en ftrijken in de haverftoppelen; zij vertrekken
bij de aannadering des winters , terwijl er eeni-
ge blijven.
Voedfel. Het zaad van verfcheiden gewasfen en
nok infecten.
Voortteling. Gefchiedt niet hier te lande; zij legt
.5 geelachtig gewolkte eijeren-.
Èigen/chappen. Van aard moedig, verdedigt zich
dapper, Wordt fraaijer in kleuren , naar mate hij
Ouder wordt.
3. F. C arduelis , Linn. Spec. j . De Distel-
Vink , de Putter. Le Chardonneret. The Qqldfinch.
D e r D is t e l z e i f i g .
INozfeMAN, 1\ IV , p. 329* Mi et F. Büffön, IV j 365E
pl. 4. M. FRiscH, T . i, f. 3 en 4. Ms. et F. T emmincr*
Manuel I , 376.
Kent'eeken. De bek witachtig, aan de punt zwart;
dé iris bruin; het voorhoofd én de keel karmezijn-
"rood; rondom den bek j gelijk mede de fehedel, het
achterhoofd en de nek, zwart; de wangen en
het vooffte gedeelte van den hals wit; de rug, de
Tchouderen en de borst aan beide zijden donkerbruin |
de bovenhelft der flagpénnen geel; de onderhelft
zwart, met witte vlekken ; de onderhals, de borst
van voren en het onderlijf wi t ; de ftaart zwart; op
de twee* fomtijds op de drie buitenfte ftaartpennen
% 2 aan