
en fchenkels geel 5 het onderlijf w it, de flag- ‘ em
ftaartpennen zwartachtig lichtgroen gezoomd; de
ftaart eenigzins gevorkt; lengte 4^, vlugt 7^ dui»
men*
Woonplaats. Hier te lande zeer gemeen, in de?
hosfchen; komt in A p r il; vertrekt in September.
Voedfel. Vliegen en andere kleine vliegende in-
fecten.
Voortteling.. Nestelt in de holten van afgehoit-
wen t boomtakken , tusfchen de ontbloote wortels
van groote boomen, of op den grond; zij legt4— d;
witaehtige, roodachtig gevlakte eijeren , welke door
beide in 14 dagen uitgebroeid worden. Broeit hief
te lande.
Eigenfchappen. Vliegt langzaam , als zwevende
door de lucht. Is onrustig, vliegende gedurig van
den eenen boom op den anderen.
S17. Sylvia Ignicapilla ( brehm.)
L e Roitelet, Roitelet huppd.
B uffon , V I , 228, pï. 651, ƒ. 5. V ïellot, Oh. d'Amert,
Sept• I I , p. 50, pl, 106 naauwkeurig. T emminck, Ma*
nu el I , 231. Le Roitelet tripte iandeau.
Kenteeken. De bek zw ar t; de iris donkerbruin
van voor tot achter op den kop ftaan lange fmairè
.vuurkleurige vedertjes , die beiderzijds met zwa-rte
vedertjes verzeld zijn, welke z ich , op het voorhoofd
vereenigende, aldaar een’ dwarsband uitmaken; bo*
ven .-en onder de oogen is een witte band, terwijl
er voor en achter de oogen eene zwarte ftreep zich
bevindt; het voorhoofd is rosachtig ; het bovenlijf
olijfkleurig; aan de zijden van den hals in eene
5M r .. geelgéelachtige
ruimte overgaande, het lijf van onderen
aschgraauw, bleek ros olijfkleurig gefchaduwd,
dwars over de vleugelen loopen twee witte Itrepen,
de llag- en ftaartpennen grijsbruin; van buiten olijfkleurig
, van binnen witachtig gezoomd; de pooten
zwartachtig; lengte 3J vlugt 5J duimen.
Woonplaats. In de dennenbosfchen , in het flag- ^
hout en in de tuinen. In de Zuidelijke Nederland-
fche gewesten zeer gemeen.
Voedfel. Kleine infecten en derzelver maskers.
Voortteling. In de toppen der dennen maken zij
hun nest; zij legt 6— 11 bleek rozenroode eijertjes,
ier grootte van eene graauwe erwt. Broeit hier te
lande.
Eigenfchappen. Van aard levendig en vlug, mak,
zoodat zij zich zeer digt laten naderen.
CXVI. DE MEES , (PARUS.')
Gefachts‘ kenteeken. De bek niet ingefneden *
d.un, een weinig zamengedrukt, (berk, hard , fpits,
aan den wortel met borftelhaartjes bezet; de tong.
geknot, aan het einde met borlfelige vezeltjes uit-
loopende.
1. P. C ristatus , Linn. Spec. 2. De Gekuifde
Mees. La Mefange huppée. The crested Tit*
mouse. D ie H a u b e nm e i fe .
Nozeman, t - v s P' 44S- Buffon, V I , 293, pl. 502,
ƒ. 2. F risch, T. 14, ƒ. x. b. T emminck, Manuel I ,
' 290.
Ketiteeken. De bek zwart; de iris donkerbruin;
de vederen van den kop puntig en oprigtbaar tot
eene ku if, zwart met witte randjes en omtrent.een
B b 3 duim