
Eigenfchappen. Vliegen in groote fcharen in de gedaante
van een’ driehoek, met groot gefchrei, kunnen
niet duiken. Men kan dezelve tam maken.
9. A. C l y p e a t a , Linn. Spec. 19. De Slobbe,
'de Breedbek, Schild-eend. Le Souchet. The Sho*
veler. D ie L ö f f e l - e n t e .
Nozeman, II I, 253, B uf fon , X , 56, pl. 971 en 972 , M.
et F. F risch, T. 16l en 163, M. et F en T. 162, toevallige
verfcheidenheid van het mannetje. T emminck, Matittel,.
I I , 842.
Kenteeken. De bek zwart; van ondere geelachtig,
fpatelvormig, aan het einde, ruim één duim breed;
de iris geel; de kop en de hals van boven donkergroen
met een’ goudkleurigen weêrfchijn; de borst
wi t ; de buik en zijden kastanjebruin , de rug donkerbruin
, de dekvederen der vleugelen lichtblaauw;
de fchouders wit met zwarte vlekjes; de fpiegel op
de vleugelen donkergroen; de Baart puntig; de bui-
tenBe pennen in het midden wi t , aan den wortel
graauwbruin , de middelde graauw, de pooten geelachtig
oranje; lengte i j , vlugt 3 voeten.
Woonplaats. Hier te lande zeer ve el, vooral in
den herfst, als Trekvogel.
Voedfel, Visfchen en infecten , zeldzaam planten
en zaden.
Voortteling, Hier te lande aan de oevers der meren
tusfchen de biezen. Zij legt 12— 14 helder
groenachtig gele eijeren.
Eigenfchappen. Schuw, zwaar van vlugt, maken
vliegende een piepend geluid.
10. A. STREPF.RA, Linn. Spec, 20. De Roeper
eend, 4 e Kreest, de Krak. Le Chipeau, la
K i.
Ridenne. The Gadwal or Gray, D ie S c h n a t t e r
en te.
Nozeman, I V , 315, M. et F. Buffon, X, 53, pi, 958. M.
T emminck , Manuel I I , 837.
Kenteeken. De bek zwart; de iris bruin; kop en
hals graauw met bruine vlekjes; de onderhals, fchou-
deren, rug en borst zwart en wit boogswijze getee-
kend; de buik vuil; de middelfte dekvederen der
vleugelen kastanjebruin ; de grooten , de ltuit en de
dekvederen van onder den Baart zw ar t; de vleugel-
fpiegel wi t ; de pooten oranje; lengte 19 duimen ,
Vlugt 2 voet 6 duimen. Het mannetje.
Woonplaats. Hier te lande, zeer menigvuldig aan
de moerasfen en rietvelden, meren en zoete wateren
, zeer veel onder de wilde eenden.
, Voedfel. Visch , infecten, waterplanten.
Voortteling. Hier te lande, zij maakt een zeer
regelmatig nest van gras en haar eigen borstvede-
ren, in weilanden en het riet, fomtyds ook op de
Rompen van wilgen of elzen, legt 7— 10 graauw-
groene eijeren ; broeitijd 4 weken.
r Eigenfchappen. Zeer fchuw , bij dag verbergt zij
zich in het riet, komende alleen 5s morgens en
’ s avonds ten voorfchijn, duikelen vaardig en maken
veel beweging in het water, wordt tot een lok-eetid
in de vogelkooijen gebruikt.
i i . A . C l a n g u l a , Linn. Spec. 23. De Kwaker
- eend, de Belduiker, Bril - eend,. Bruinkop ,
Knob-eend, Zeeduiker, Klapwieker. Le Garrot,
The golden eije. D ie K w a c k - e n t e , die S c he l -
1 e - e n t e.
O 4 Ne