
CIX. t)E KERNBIJTER , QLOXIJ.')
Geflachtf - Kenteeken. De bek kegelachtig, gebult
en bij deszelfs grondftuk naar het voorhoofd rond*
achtig gekromd, de zijdelingiche rand der onder*
kaak omgebogen, de neusgaten klein en rond, Haan
in het grondftuk van den bek.
i . L . C urvirostra , Linn. Spec. i , De Kruis*
vink, de kruisbek. Le Bec croije. The Cross bi\U
D e r g eme in e K r e u t z f c h n a b e l ,
N ozemam , I I I , aai. het éénjarig mannetje en het wijfje.
Buffon, I V , 159, pl. 218, M. , een jaar aad, T e$-
minck , Manuel 1 , 398.
Kenteeken. De bek hoornkleurig; de iris bruin j
het voorhoofd, de wangen en wenkbraauwen grijs-
geel en witachtig gevlekt ; de rug, de dekvederen
der vleugelen en de fchouderen groenaehtig graauw;
de groote en middelde dekvederen graauw, lichtgeel
gezoomd; hals en borst geelachtig groen; het achterlijf
grijs ; de duit geel 5 de vleugelen en ftaartpen-
nen zwartachtig met groenachtige randen; de poo-
ten bruin; lengte 6 , vlugt 10 duimen. De volwas*
Jen en oude man.
Woonplaats. Onder de Noordpool, komt in den
- herfst hier te lande en vertrekt in het voorjaar, houdt
zich bijna alleen in de pijnboomen op.
Jfoedfel. Het zaad van esfchen en pijnboomen,
noten en de knoppen der boomen.
Voortteling. Broeijen 's winters in de dennebos*
fchen, waar(chijnlijk ook wel hier te lande); zij
legt 4— 5 lichtgrijze bruin gevlekte en gedippelde
eijeren,
Eigen.
' Eigenfehappen. T. amelijk fnel van vlugt, de
kromme bek dient hen , om bij het beklimmen der
boomen zich vast te houden, even als dit door de
papegaaijen gefchiedt.
2. L . C urvirostra major , Linn. Spec. i ,
var. y. De groote kruisbek.
-Der gr o s f c hn ab l ige r Ke r n b e i s f e r .
F risch, T. i i , fig. 2 , het mannetje, één jaar oud, en het
wijfje. T emminck, Manuel I , 325. Loxia Pyliopfitta-
cus. Bechstein.
Kenteeken. De bek donker hoornkleur; de iris
donkerbruin; het bovenlijf olijfkleurig grijs; op
den kop bruine groenachtige graauw gezoomde vlekken;
de wangen, de keel, en de zijden van den
hals aschgraauw; borst en buik groenaehtig geel,
grijsachtig gefchaduwd; op de zijden van het lijf
eenige donkergraauwe vlekken; de "Ruit groenachtig
geel; de flag en ftaartpennen zwartachtig bruin ,
olijfkleurig graauw gezoomd; de dekvederen van
den Haart bruin met een’ lichten rand; de pooten
bruin; lengte 7 , vlugt 11 duimen.
Woonplaats. Onder de Noordpool, komt bij zijn
doortrekken toevallig hier te lande.
Voedfel. Het zaad van denne- en elzeboomen.
Voortteling. Nestelt ’s winters in onze landftre-
ken; zij legt, in een kundig gemaakt nest, 4— 5
graauwe bloedrood gevlekte eijeren,
Eigenfehappen. Van aard dom , fnel van vlugt
en kan ligt tam gemaakt worden.
3. L . C occothraustes, Linn. Spec. 2. De
Dikbek, de Appelvink. Le Grosbec. The Gros-
freak. D e r Ki r s c h K e r n b e i s f e r .
Y S* N o *