
zijden van den hals, d'tgc onder den ko p , een
bruinachtig flreepje; de keel , de borst en de buik
geelachtig wi t ; op de borst eenige donkerbruine
ftreepjes; de dekvederen en de (lagpennen bruin,
rosgeel gezoomd; de ftaartpennen donkerbruin , de
twee middelde rosachtig geboord , de buitenfte bijna
geheel wit; de tweede rosachtig wit , op den bui-
tenbaard en een gedeelte van de punt en de rib
bruin; de nagel van den achtervinger zeer flaauw
gebogen; lengte 6J duim, vlugt 10 duimen.
Woonplaats. Zeer zeldzaam in Nederland.
■ Voedfel. Vliegen, muggen , fprinkhanen en andere
in fee ten.
Voert teling' Nestelt op den grond, ook langs de
oevers van de Moezel; zij legt 4— 6 bleekblauwe,
ros en roodachtig gevlekte eijeren.
Eigenfchappen. Zingt zeer aangenaam, vooral in
den ochtend.
CVI. DE S P R E E UW , CSTURNUSJ
'Gcflachts - kenteeken. De bek elsvormig, hoekig,
plat tn een weinig (lomp, de bovenkaak geheel effen
, de randen een weinig gapende, de neusgaten
van boven gerand, de tong gerand en fcherp.
i . S. VtJLGARis , Linn. Spec. 1. De gemeene
Spreeuw. L'Etourneau. The Stare. D e r g e in
e i ne S t a a r .
Nozeman, I , 25. Buffon, I I I , 203, pt. 75. F risch, T.
217. T emminck, Manuel I , 13a.
Kenteeken. De bek geel; de iris blaauwaeh-
titt; de aUemeene kleur van het lijf zwartachtig,
-met een’ paailchen en groen goudglanzigen weêrfchijn;
de
de kop, nek, rug en vleugelen bezaaid me*
driehoekige rosachtige witte vlekjes; de onderlle
dekvederen van den Haart wit gezoomd ; de pooien
bruin vleeschkleurig; lengte 8 | ; vlugt 15 duimen.
De ouden in het voorjaar.
Woonplaats. In Maart komen zij hier te lande,
en vertrekken in October , eenige blijven ook den
winter over; zij houden zich op in de boomgaarden,
Voedfel. Rupfen , fprinkhanen, molkrekels, (lakken
, wormen , druiven , kerfen en velerlei besfen.
Voortteling. Nestelen hier te lande, in holle
boomen, onder pannen daken; zij legt 4— 7 groen-
achtig grijze eijeren, die zij in 14 dagen uitbroeit,
fomtijds nemen zij de nesten van de groenfpechren,
lijsters en andere vogelen in.
Eigenfchappen. Leven zeer gezellig in groote
fcharen bij elkander; zoo ziet men ze dikwijls in
de lucht als eene wolk opftygen, nederdalen en als
in eenen kring rondzweven. Eer zij zich ter rust
begeven, maken zij een zeer luid, ongeregeld en
met onaangename toonen vermengd gefchrei en gekakel,
dat door befchrijving niet uit te drukken is ;
in den paartijd fluiten zij aangenaam en klapperen
met den bek, en vliegen bij uitftek (hel.
2. S. CitfCLtrs, Linn. Spec. 5. De Water*
fpreeuw. Le Merle d'eau. The 'water Ouscl. D e r
w a s f e r S t a a r .
N o z e m a n , I , 2 3 . B u f f o n , I X . 5 a , pt. 9 4 0 . T b m m ;n c k $
Manuel 1 , 1 7 7 . Cinclus aquaticus. B e c h s t e i n .
Kenteeken. De bek zwartachtig; de iris licht*
grijs ; de kop klein, en even als de nek , de hals
ter zijden en van achteren, de rug-, de vleugelen
en