
paar het vale hellende (van waar dan ook de bij*
zondere benaming van muisvaal); hals, borst et*
bulk van onderen lichter van kleur, of naar het;
gele hellende; foms een witte vlek op het midden
van den buik; van de pooten zijn er foms maar 2 ,
foms echter zijn zij allen w it; uiterlijk is er geen
onderfcheid tusfchen het mannetje en het wijfje waar
te nemen, dan alleen dat het laatfte 10 tepels heeft;
lang 3 duim, hoog ruim duim, de ftaart 3 duim.
Woonplaats. Ook hier te lande overal in de kelders
, holen, muren, kasten, befchutten van huizen
, en in allerlei gebouwen en plaatfen, waar eetwaren
gevonden worden; zelden in het ve ld , tuin
o f akker.
Voedfel. Alles wat eetbaar i s , fomtijds ook hout
en andere . ftoffen, welke door fchier geen andere
dieren als voedfel worden aangevoerd, ook zij zijn
zeer dorftig, en rigten groote fchade aan , wanneer
zij den toegang tot water misfen moeten.
Voortteling. Zeer waarfchijnlijk paren zij, meermalen
in een jaar; het eerfte meestal in April en in
M e i: omtrent 3 weken na de paring werpt lief
Wijfje 4— 8 naakte blinde jongen , (die binnen drie
weken zich zelven reeds generen kunnen), in een
uit haar, -wol, veren , hooi, ftroo, papier en andere
zachte ftoffen zamengefteld nest, waartoe zij
foms bedden , kisten , kasten , dozen en allerhande
huisraad verkiezen.
Eigcnfchappcn. Even als de rat fchadelijk voor
allerlei eetwaren, kleederen, boeken en velerlei
huisraad, hetwelk zij niet alleen af knagen, maar
het afknaagfei zelfs van lbmmigen bij gedeelten naar
hun nest o f gewoon verblijf wegliepen; zij zijn
fnei, fijn van reuk, en oiichoon zeer vreesachtig!,
gegerijvennen
zij zich echter tot tamworden to e , en
worden 6 en meer jaren oud : voor de k a t , w e ze l,
egel, r a t , de uil en andere roofvogels ver (trekken
zij tot een’ altoos gezochten buit.
3. Mus AMPHiBius, Linn. Spec. u . De Waterrat.
Kat d'Eau. The Water -rat. W a s f e r - r a 11 e ,
g r o s f eWa s f e rm a u s , Am p h i b i f c h eMa u s *
JSüffon, Tom. VII. PI. XLIII. Schreber, Tab. CLXXXVI.
Kenteeken. De kop breed en rondachtig, de fnuij
jftomp, k o r t, eironde neusgaten , de neus zelfs onbehaard
en vleeschkleurig, de ooren naauwelijks
buiten de huid; de voorpooten viervingerig; met
een’ korten duimnagel , aan de achterpooten 5 lange
vingers, die even als die der voorpooten, door
geene ware zwemhuid aan elkander verbonden.*
doch evenwel met een klein vlies te zamengehecht
zijn; de Haart half zoo lang als het lij f , hetwelk
van boven met borftelig, geelachtig, bruin en zwart
Op den rug gemengd haar bekleed , maar van onderen
echter bleeker van kleur is. Lang van den kop
tot den ftaart 3! duim, hoog omtrent ai duim.
Woonplaats. Ook hier te lande in alle waterach»
-lige ftreken , in de wallen of kanten van rivieren ,
flaande wateren, grachten , vijvers, weteringen en
floten, alwaar hij in de onderaardfche goten, riolen
, putten , achter en onder de fchoeijingen en
muren van oude kasteelen , en alle gebouwen aan
het water gelegen, zich ophoudt en nestelt, terwijl
ook bosch , veld en hof, ja ook zeer hoog gelegene
oorden hem ten verblijf .dienen.
Voedfel. A lle s , wat alle andere foorten van dit
gedacht tot voedfel verftrekt, dient de waterrat tot
onderhoud, zoodat men zeggen kan, dat geene
voort