
7. C . Pica, Linn. Spec. 13. De Ekfler, Aak*
lier. La Pie. The Magpie. D ie E l s t e r .
Nozeman, I , 3. Buffon, I I I , 128, pl. 488. F risch, T.
58. T emminCk., Manuel I , 1 13.
Kenteeken. De bek en iris zwart; de kop, keel,
hals, borst en dekvederen der vleugelen zwart, flu*
Weelachtig; de rug groenglanzig zwart; dejchou-
ders, het onderdeel der borst en de buik wi t; de
flagpennen aan de binnenzijde wi t; de Paart groenachtig
zwart, met een’ bronzen weêrfchijn; de poo-
ten zwart; lengte 18 duimen, vlugt 2 voeten.
Woonplaats. Hier te lande veel en alom verfpreid,
blijft zomers en winters.
‘ Voedfel: Eet alles.
Voortteling. Broeit bij ons, nestelt op hooge
boomen, ook wel in het fchaarhout; zij legt 3---- 6
langwerpige, lichtgroene eijeren, met aschgraauwe'
en bruine vlekken. Broeitijd 16 dagen.
Eigenfchappcn, Zeer Ilim , leerzaam, fcherp van
gezigt en reuk; wegens hunne korte vleugelen zijn
Zij zwaar van vlugt, over den grond huppelen zij.
L IL DE G E E L VO G E L , (<ORIOLÜS.)
Gefachtskenteeken, De bek kegelvormig, verheven
rond, zeer fpits , regt; de bovenkaak een weinig
langer dan de onderfte en bovenwaarts gerand;
de tong gefpleten en fpits; wandelpooten (gpedes ani~
bulatorii.')
1. O. Galbula , Linn. Spec. 1. De Wielewaal
, Goudmerel, Oliemerel. Le Loriot. The goL
den Otiole. Ge i b e r P i r o L
No-
*P3
Nozeman, Tom. I , pag. 19. Buffon I I Ï , 273, pl. 26,
liet mannetje. È dwArds Nat. Hist. o] Birds, I V , 185.
ÏFrisch, jT. 31. T eMminck , Manuel I , 129.
Kenteeken. De bek dik, roodachtig kastanjebruin
; -het geheele lijf geel; tusfehen den bek cn
het oog een zwarte v lek ; de vleugelen en de Baart
zwart.; de pennen des laatften geel getipt; de poo*
ten donker loodkleurig; lengte 10 , vlugt 18 duimen.
Woonplaats» Komt hier te lande, ih vrij groot®
menigte, houdt zich meest op in met hout beplante
Kreken. Trekvogel.
Voedfel. Infecten en derzelvèr maskers, keffen
én vele foortèn van besfen-.
Voortteling, Broeit hier te lande, nestelt bij voorkeur
in ijpe én perenbooïneh. blij vestigt zijn nest
ï>p takken, maar kiest een zoodanige, dié als ge-
vörkt fSj'eêne horizontale eehigzins fbhuinïchè figtfnj*
heeft en met eenige fporen voorzien is. Om dezeit
en om den tak vlecht hij eenige biesjes van mosko-
vifche matten fijne houtkrullen, dorre biezen, fcha-
p enw o l, ftroo en hooi, makende alzoo de ribben voof
het te bouwen nést. De einden dezer ribben werkt
hij door vlechting met elkander in verbinding, zoo-
öat hij daardoor den aanleg tot eenén nederhangen-
den zak verkrijgt, in welken hij nu als een’ vloef
legt Van ttukjés linnen, papier, vederen, dorre bladen
en defgeüjke meer; biiten om dezelve legt hij
bok bieden én (troohalmen aan , als banden , die de
ribben vast houdên y en vult alzoo het nest op tot
Üé hoogte van een hand breed: het heeft 5 duimen
tniddellijhs, en 2 duimen holte, met een rand $
duim dik. ^
De Heer nozeman (ter boven aangehaalde plaats),
N van