
Voedfel. Infecten, hennepzaad, het zaad van
zonnebloemen , van 1’alade, distelen , brandnetelen
en dergelijken.
Voortteling. Nestelen in holle boomen , in lage
appel- en pereboomen; zij legt 8—-12 zilverwitte
eijeren met purperroode vlekken.
E>igenfchappen. Van alle de meezen is deze de
vlugüe, vrolijk (Ie en fchuwPe , leeft eenzaam, duldt
baars gelijken niet bij zich.
6, P. Caudatus. Linn. Spcc. 11, De Staart-
mees , de LangPaart (in Kcnnemerland Korsjes Kaas).
L a Mesange d longue queue. The Longtailed,
Titmouse. D i e S c h w a r t z m e i f e .
Nozeman, T . I , p. 49, Twee mannetjes, Buffon, V I ,
p. 284 , pl. §02, f , 3. F. F iusch, T . 14. T emminck,
Manuel 1 , 296,
Kenteeken. De bek zw a r t; de iris donkerbruin ;
de kop , keel, hals en borst w it ; de buik, de zijden
en het achterlijf rosachtig w it; de rug van boven
zw ar t, de fchouders bruinachtig rood; de groote
dekvederen graauw met wit gezoomd ; de flagpen-
nen en de zes middelde Paartpennen zwart; de
drie buitenPe aan de buitenzijde en de tippen w it;
alle zeer lang en wigvormig; lengte 5 $ , vlugt
duimen.
. Woonplaats. In de bosfchen in Pruiken en in
het hakhout; in den herfst Prijken zij over het vlak*»
ke veld en zijn vooral des winters bij ons zeer ge*
meen.
Voedfel. Torretjes, wantfen, fpinnen en hare
eijeren rupsjes en andere meer.
Voortteling. Nestelen in de boomen; zij legt
ie — j
10— 15, witte roodachtig gePippelde eijeren, die zij
in 12 k 13 dagen uitbroeit.
Eigenfchappen. Van aard vrolijk , levendig, on*
rustig; vliegt fnel en regt; de (iaartpennen zijn zoo
lo s , dat wanneer men ze daar bij aangrijpt, die in
de hand houdt.
7. P. Biarmicus , Linn. Spec. 12. De Baard-
mees, het Baardmannetje. L a Mefange harbue, 011
Moustache. The bearded Titmouse. D i e B a r tm
e i f e .
Nozeman , T . 1 , p. 83. Buffon , V I , 271, pl. 618, / . 1
e t 2. M. et F. F risch, T . 8 , ƒ. 2. T emmingk, Manuel
1 ,2 98 .
Kenteeken. De bek en de iris oranjegeel; de kop
blaauwachtig graauw; tusfchen den bek en de oogen ,
Baan eenige zwarte vedertjes, welke langs de zijden
van den hals in de gedaante van knevels, ter lengte
van omtrent een’ halven duim, afhangen; de keel en
hals van voren w it , de borst en buik rood; de hals
van achteren , de rug en de zijden ro s ; de groote
dekvederen zwart; langs den buitenbaard donkerros
en aan den binnenbaard rosachtig wit gezoomd;
de Puit en de middelPe Paartpennen ros; de zijde*
lingfche met een’ grijzen rand, eindigen met die
kleur, de pooten donkerbruin; lengte vlugt
loq: duimen.,
Woonplaats. Zeer menigvuldig , meest in moeras-
fige plaatfen en afgelegen rietwildernisfen, in welke
zij des zomers zich ophouden ; ’s winters ziet
men ze meer bij geheele familiën hier en daar rondzweven.
V'ledfel. Velerlei inzonderheid water infecten, en
Jjgt zaad van het riet ( dlrundo phragmites).
Voort*