
Woonplaats. In gaten van oude muren, onder
Heen en aardhoopen vindt men er foms 10—20 bij
elkander om te overwinteren.
Voedfel. Infecten , die zij bij avond en des nachts
opfporen.
Voortteling. Paren in Junij. Zij lost uit haren
aars twee dunne fnoeren van cene lilachtige Hoffe,
in welke de eijeren befloten zijn , en door het mannetje
, dat op het wijfje met de voorpooten zich
vastgeklemd houdt, door uitfchteting van zijn teelvocht
bevrucht worden.
Eigenfchappcn. Deze landpad heeft dit bijzonder,
dat zij op hare vier pooten bijna zoo lhel
loopt als de muis, doch na eenen afltand van omtrent
5 voeten afgelegd te hebben , telkens rust;
Hinkt als ontbrand buskruid; komt zelden te voor»
fchijn.
y. B. ViRiDis. L inn. De groene Pad, met groene
ineenvloeijende vlakken , en even zoo gekleurde wratten
en roode ttisfchenruimten, waarvan de middelde
tweekleurig zijn. L aurent , Amphib. p. 27. N°- 8.
T . i . fig. 1. (Bij merrem, Op. Cit. p. x8o. Bufa
v ari abi lis.')
2. B. Obstetricans. L inn. De ros* of rozenkleurige
Pad (B. Screberianus') met groene ftraalvor-
mige ftrepen. Zie roesel , p. 108. (Bij merrem,
Op. Cit. p. 179. Bombinator Obstetricans.)
Alle deze verfcheidenheden worden in de meeste
Nederlandfche Provinciën gevonden.
2._ R. Bombïna. Linn. Sp. 6. De Vuurpad*
Le Crapaud couleur de feu. The Natter Jack»
D i e F e u e r K r o t e .
ïtOESEL. p . 97. T . 22. L a. cepede I. 239. (Merrem. Op.
C i t . p . 179. Bombinator ign eu s.)
Kentcekeh. De rug donkergraauw olijfkleurig,
met wratten bezet, die ongelijk van grootte zijn;
aan de bovenkaak ; op de pooten en vingers regelmatig
zwart gevlekt; het lijr van onderen, de pooten
en de voetzoolen vuurrood, met blaauwe vlekken
; de oogen uitpuilende, digt bij elkander; de
oogappel vertoont z ic h , in liet donker, rond,
doch trekt zich in het helle licht zoodanig te za-
men , dat hij zich alsdan driehoekig voordoet, en
door een goudgeel randje als ingenoten is:, de voorpooten
hebben vier vingeren; die van achteren vijf;
de laatfLe zijn door een vlies met elkanderen ver-
eenigd. Zij is de kleinfte der padden.
Woonplaats. In de meeste moerasfen , poelen en
flooten; ’s morgens en ’s avonds komt zij op het
land.
Voedfel. Infecten.
Voortteling. In Junij.
Eigcnfchappen. Van aard levendig en vrolijk,
zwemt fnel, huppelt gelijk de gewone kikvorsch en
geeft een helder fchaterend geluid.
Ook de twee volgende variëteiten van deze foort
meenen w i j , dat hier te lande gevonden worden.
6. De Paddekikvorsch. De onderbuik zwart en
met zeer witte Hippen en vlekken. Zie l a u r e n t ,
A f t i p h * p t t g ‘ 29* EL
y. B. Fuscus 5 of bruine Paddekikvorscb, glad van
huid, met vele bruine, in het witte overgaande
vlekken, die aan de zijden en geledingen der poo-
ten rood of meniekkurig worden. R o e s e l , pag.
C c 3 69.